ECLI:NL:CRVB:2014:1813
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WIJ-inkomensvoorziening en bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een WIJ-inkomensvoorziening en bijstand aan appellante, die volgens het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage een gezamenlijke huishouding zou voeren met [B.]. Appellante ontkende dit en voerde aan dat [B.] zijn hoofdverblijf had op het adres van zijn ouders. De Raad heeft vastgesteld dat appellante sinds 1 juli 2009 bijstand ontving, die per 1 juli 2010 werd omgezet naar een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het college had eerder besluiten genomen om de inkomensvoorziening in te trekken en de teveel betaalde bedragen terug te vorderen, omdat appellante niet had gemeld dat zij samenwoonde met [B.], met wie zij een kind had. De Raad oordeelde dat het aan appellante was om aan te tonen dat er een wijziging in haar omstandigheden was, maar dat zij hierin niet was geslaagd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was overwogen dat de bepalingen van de WIJ van toepassing waren en dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat de gronden van appellante in hoger beroep niet slagen en dat de aangevallen uitspraak bevestigd wordt.