ECLI:NL:CRVB:2014:1806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13-1027 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet verschijnen op gesprekken en niet tijdig verstrekken van informatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 26 september 1997 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2012 heeft het college appellant meerdere keren om informatie verzocht in verband met re-integratieactiviteiten, maar appellant heeft hierop niet gereageerd. Na een niet-verschenen gesprek op 29 maart 2012 heeft het college besloten om de bijstand van appellant op te schorten en hem op te roepen voor een gesprek op 16 april 2012. Appellant is wederom niet verschenen en heeft ook geen contact opgenomen met het college. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 12 april 2012. Het college verklaarde het bezwaar van appellant tegen deze intrekking ongegrond.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het opschortingsbesluit in rechte vaststaat en dat appellant niet heeft betwist dat hij het verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank oordeelde dat appellant verweten kan worden dat hij niet tijdig heeft gereageerd op de oproepen van het college. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de hersteltermijn van vier dagen te kort was en dat er geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1027 WWB
Datum uitspraak: 27 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 februari 2013, 12/3569 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 14 april 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 26 september 1997 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. Bij brieven van 6 maart 2012 en
9 maart 2012 heeft het college appellant in verband met re-integratieactiviteiten om informatie verzocht. Appellant heeft niet gereageerd op deze verzoeken. Bij brief van
27 maart 2012 heeft het college appellant opgeroepen voor een gesprek op 29 maart 2012. Nadat was gebleken dat appellant niet was verschenen op deze oproep, heeft het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben twee handhavingsspecialisten van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) op 11 april 2012 omstreeks 08.25 uur het opgegeven adres van appellant bezocht. Daarbij is appellant niet thuis aangetroffen, waarna de handhavingsspecialisten een schriftelijke oproep in de brievenbus van het adres van appellant hebben gedeponeerd om de dag erna om 09.00 uur op het kantoor van de DWI te verschijnen en om bepaalde bewijsstukken mee te nemen. Appellant is zonder bericht niet verschenen.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2012 heeft het college het recht op bijstand met ingang van
12 april 2012 opgeschort en appellant opgeroepen voor een gesprek op 16 april 2012. Tevens is appellant gewezen op de mogelijkheid dat zijn bijstand wordt beëindigd indien hij niet aan deze oproep voldoet. Een handhavingsspecialist van de DWI heeft dit besluit nog dezelfde dag persoonlijk bezorgd op het adres van appellant. Ook op deze oproep heeft appellant niet gereageerd. Het college heeft vervolgens bij besluit van 16 april 2012 de bijstand van appellant met ingang van 12 april 2012 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 20 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 april 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat, nu het opschortingsbesluit in rechte is komen vast te staan en appellant niet heeft betwist dat hij het verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft hersteld, uitsluitend in geschil is of appellant kan worden verweten dat hij het verzuim niet tijdig heeft hersteld. Deze vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het opschortingsbesluit op de juiste wijze aan appellant is bekendgemaakt en dat de geboden hersteltermijn van vier dagen niet zo kort was dat het voor appellant onmogelijk was om aan de oproep gehoor te geven dan wel om contact op te nemen met de DWI voor het vragen van uitstel. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat in de persoonlijke omstandigheden van appellant geen redenen zijn gelegen om aan te nemen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet verschijnen op het gesprek op 16 april 2012. Indien appellant psychische problemen heeft als gevolg waarvan hij niet tijdig zijn brievenbus leegt, had het op zijn weg gelegen om iemand in te schakelen om zijn belangen te behartigen en zijn post waar te nemen. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat er voor de DWI geen verplichting bestond om appellant eerst te bellen op zijn mobiele nummer alvorens het opschortingsbesluit in de brievenbus van appellant te deponeren.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft evenals in beroep, kort gezegd, aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij de gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt, omdat de geboden hersteltermijn van vier dagen te kort is geweest en geen rekening is gehouden met zijn persoonlijke problematiek.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd komt neer op een herhaling van wat hij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de in beroep ingediende gronden van appellant op juiste wijze besproken en afdoende gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Appellant heeft geen nadere gronden aangevoerd of op andere wijze aannemelijk gemaakt waarom naar zijn opvatting het door de rechtbank gegeven oordeel over zijn gronden onjuist is. De Raad verenigt zich geheel met de onder 2
- samengevat - weergegeven overwegingen van de rechtbank en de daaruit getrokken conclusie, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en W.F. Claessens en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.C. Oomkens
ew