ECLI:NL:CRVB:2014:1799

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
12-2041 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en uitkeringsrecht op basis van de Wet Wajong

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene, geboren op 25 november 1989, voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), die op 6 september 2010 was ingediend. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Svb), maar na bezwaar werd de uitkering met terugwerkende kracht vanaf 27 december 2010 toegekend. Betrokkene stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een geschil over de ingangsdatum van de uitkering.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en de ingangsdatum van de uitkering vastgesteld op 6 september 2010. In hoger beroep voerde de Svb aan dat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zoals gesteld in artikel 2:4 van de Wet Wajong. De Raad beoordeelde de medische situatie van betrokkene, die ernstige gevolgen ondervond van misbruik in zijn jeugd, en concludeerde dat er op dat moment geen blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie was. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het recht op uitkering van betrokkene niet eerder dan 16 weken na de aanvraag had vastgesteld.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad concludeerde dat de Svb voldoende onderbouwing had geleverd voor de beslissing en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2041 WWAJ
Datum uitspraak: 16 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
13 maart 2012, 11/999 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene], te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E. van Walde, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft appellant een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts. Betrokkene en zijn gemachtigde zijn, na voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Betrokkene, geboren op 25 november 1989, heeft op 6 september 2010 een aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten gedaan (Wet Wajong). Deze aanvraag heeft appellant bij besluit van 5 november 2010 afgewezen. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 19 augustus 2011 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Appellant heeft betrokkene met ingang van
27 december 2010 een uitkering op grond van de Wet Wajong toegekend.
2.1.
In beroep heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 2:4 van de Wet Wajong is, zodat de ingangsdatum van de uitkering dient te worden gesteld op 6 september 2010, de dag waarop betrokkene de aanvraag heeft ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit voor wat de ingangsdatum van de uitkering betreft vernietigd en appellant opgedragen een nader besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen zich met de strekking van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van, onderscheidenlijk, 17 mei 2011 en 19 mei 2011 te kunnen verenigen. Op grond van die rapporten is de rechtbank ervan uitgegaan dat ten tijde van deze rapporten de prognose voor een verbetering van de arbeidsmogelijkheden van betrokkene op termijn - waarbij gedoeld wordt op jaren - niet volledig ongunstig was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat die situatie zich ook al voordeed toen betrokkene de 18-jarige leeftijd bereikte. Volgens de rechtbank is niet gebleken, noch door appellant aannemelijk gemaakt, dat de genoemde prognose voorafgaand aan het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts voor betrokkene gunstiger is geweest. Volgens de rechtbank betekent dit dat betrokkene feitelijk vanaf het bereiken van de 18-jarige leeftijd tot een aantal jaren na de onderzoeksdata in mei 2011 in een medische situatie verkeerde waarin een geringe kans op herstel bestond, onderscheidenlijk bestaat, terwijl appellant eerst na ommekomst van die periode de prognose op verbetering als niet volledig ongunstig heeft ingeschat. Daarmee verkeert betrokkene in een medische situatie waarin op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat, als bedoeld in artikel 2:4, derde lid, van de Wet Wajong en dient betrokkene op grond van het eerste lid van artikel 2:4 van de Wet Wajong als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt te worden aangemerkt. Dit heeft volgens de rechtbank tot gevolg dat het recht op uitkering van betrokkene op grond van artikel 2:15, derde lid, van de Wet Wajong is ontstaan op 6 september 2010, de dag waarop betrokkene zijn aanvraag heeft ingediend.
3.
In hoger beroep heeft appellant - zakelijk weergeven - aangevoerd dat de rechtbank betrokkene ten onrechte als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt heeft aangemerkt. Meer in het bijzonder heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat betrokkene niet voldoet aan de in artikel 2:4, tweede lid, van de Wet Wajong gestelde voorwaarde dat sprake dient te zijn van het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong is als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van hoofdstuk 2 van deze wet en de daarop berustende bepalingen aan te merken degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de door appellant voor betrokkene met ingang van de datum gelegen 16 weken na de aanvraag vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid als duurzaam in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wet Wajong is aan te merken.
4.3.
In het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van 17 mei 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat vaststaat dat betrokkene ernstige gevolgen ondervindt van ernstig en herhaald misbruik in zijn jeugd. Er is sprake van forse problemen in de sociale interactie die ook de school- en vervolgopleiding in de weg hebben gestaan. De klachten die betrokkene sinds het misbruik rond zijn 11e en 12e levensjaar heeft ondervonden zijn ook ten tijde van het onderzoek nog aanwezig en leiden tot de diagnose PTSS. Betrokkene is beperkt in het sociale contact en het omgaan met emoties, druk en veranderingen. Hij heeft behoefte aan veel structuur en is aangewezen op vertrouwde hulp. Er is geen sprake van specifieke concentratiestoornissen, maar wel van een beperkte emotionele spankracht, waardoor voorstelbaar is dat betrokkene niet de hele dag aaneen de aandacht zal kunnen focussen en hij bovennormaal beperkt is voor gefocust werken. De bezwaarverzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van betrokkene vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 mei 2011. Deze is geldig voor het moment waarop betrokkene de 18-jarige leeftijd bereikte en voor 16 weken na de aanvraag. Tot slot heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat, mocht uit het arbeidskundig onderzoek blijken dat betrokkene op basis van de aangenomen beperkingen arbeidsongeschikt is, de prognose voor een verbetering van arbeidsmogelijkheden op termijn - een aantal jaren - niet volledig ongunstig is, enerzijds omdat betrokkene nog steeds behandeling/begeleiding heeft en anderzijds omdat hij ouder wordt en ervaring opdoet.
4.4.
In zijn rapport van 19 mei 2011 heeft de bezwaararbeidskundige geconcludeerd dat er uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen geen voor betrokkene geschikte functies zijn te selecteren. Dit is vooral terug te voeren op de omstandigheid dat het tot dan toe nog niet gelukt was tot een duurzame structuur te komen in studie en arbeid en op het feit dat betrokkene is aangewezen op een vertrouwenspersoon die zeker bij de startfase belangrijk is om überhaupt tot een vaste structuur in werk op de arbeidsmarkt te komen. De bezwaararbeidskundige heeft er in dit verband op gewezen dat betrokkene zal deelnemen aan het door de gemeente waarin betrokkene woonachtig is ingekochte Spiegeltraject, waarin sociale activering, maatschappelijke participatie en vitaliteit voorop staan en dat de mogelijkheid opent tot deelname aan een gestructureerd werkproject met als doel de opstart naar een baan op de arbeidsmarkt zonder vrijblijvendheid. Een en ander is vervolgens vastgelegd in een bij brief van appellant van 18 augustus 2011 toegezonden participatieplan.
4.5.
De Raad is van oordeel dat appellant met de in 4.3 en 4.4 vermelde rapporten voldoende heeft onderbouwd dat betrokkene ten tijde in geding niet voldeed aan de voorwaarde dat hij blijvend geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie meer had. Betrokkene heeft geen gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een ander oordeel. Anders dan de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat betrokkene ten tijde in geding niet voldeed aan de in artikel 2:4, tweede lid, van de Wet Wajong (cumulatief) gestelde voorwaarden voor het aannemen van duurzame en volledige arbeidsongeschiktheid. Gelet op artikel 2:15, tweede lid, van de Wet Wajong heeft appellant het recht op uitkering van betrokkene dan ook terecht niet eerder dan met ingang van 16 weken na de datum van aanvraag vastgesteld.
4.6.
Op grond van hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond worden verklaard.
4.7.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en B.M. van Dun en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2014.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker

JL