ECLI:NL:CRVB:2014:1790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
12-4245 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdragsgerechtigdheid en bijdrageplicht van een appellant woonachtig in Spanje met particuliere verzekering in Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een in Spanje woonachtige man, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Zorginstituut Nederland, dat hem als verdragsgerechtigde had aangemerkt en hem een buitenlandbijdrage had opgelegd op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De appellant ontving een WAO-uitkering uit Nederland en had een particuliere zorgverzekering afgesloten in Nederland, waardoor hij gebruik kon maken van zorg in een privékliniek in Benidorm, Spanje. De Raad oordeelde dat de keuze van de appellant om geen gebruik te maken van zijn recht op zorg in Spanje, niet betekende dat hij niet verdragsgerechtigd was. De Raad bevestigde dat de appellant op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 recht had op zorg in zijn woonland en dat hij een bijdrage verschuldigd was op basis van artikel 69 van de Zvw. De Raad verwierp de argumenten van de appellant dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen en dat er sprake was van ongerechtvaardigde verschillen in behandeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van verdragsgerechtigden en de gevolgen van hun keuzes met betrekking tot zorgverzekeringen.

Uitspraak

12/4245 ZVW, 12/4246 ZVW
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juni 2012, 08/1312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Spanje, (appellant)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de “Wet5 van 11 september 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg” (Stb.2013, 578) oefent5 het Zorginstituut per
1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Cvz heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Appellant is met zijn zoon [naam zoon] verschenen. Het Zorginstituut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1943, woont sinds 24 september 2002 in Spanje en ontving
van 22 juni 2001 tot 1 juni 2008 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2.
Bij besluit van 18 januari 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 februari 2008 (bestreden besluit), heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) te kennen gegeven dat appellant ingevolge de - met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden - Zorgverzekeringswet (Zvw) verdragsgerechtigde is en op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo. 1408/71) recht heeft op zorg in zijn woonland (Spanje), ten laste van het pensioenland (Nederland) en dat hij voor dit recht op zorg ingevolge artikel 69 van de Zvw een bijdrage verschuldigd is (buitenlandbijdrage).
2.
Als gevolg van de op 1 augustus 2008 in werking getreden Wet tot wijziging van de Zvw in verband met de rechtsgang bij de inhouding van bijdragen van verdragsgerechtigden van 29 mei 2008 (Staatsblad 2008, 277 en 278), is Cvz in de plaats getreden van het Uwv als partij in de gedingen met appellant.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat appellant terecht als verdragsgerechtigde is aangemerkt en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd is. De rechtbank heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 oktober 2010 (Van Delft C-345/09) overwogen dat sociaal verzekerden op wie de regels van de Vo. 1408/71 van toepassing zijn, geen keuzerecht hebben. De gevolgen daarvan kunnen niet door hen teniet worden gedaan doordat zij ervoor kunnen kiezen zich eraan te onttrekken. Dat hun rechten niet worden geëffectueerd, leidt er niet toe dat zij niet onder het bereik van artikel 28 van de Vo. 1408/71 zouden vallen. De wet noch
de Vo. 1408/71 bieden ruimte om de gezondheidstoestand van appellant of de vraag of appellant al verzekerd is tegen ziektekosten mee te wegen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 13 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU7125) heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen appellant en Nederlandse ingezetenen. Dat appellant naast de buitenlandbijdrage ook kosten maakt voor een particuliere ziektekostenverzekering is een gevolg van een door hem zelf gemaakte keuze, die voor zijn rekening en risico komt. De voor Spanje van toepassing zijnde woonlandfactor creëert financiële ruimte voor een verzekering ter dekking van de risico’s waarvoor het Spaanse wettelijke stelsel niet of onvoldoende dekking biedt.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, zaaknummer 08/1312, gekeerd, waarbij hij onder meer heeft betoogd het niet eens te zijn met de jurisprudentie van het Hof en de Centrale Raad van Beroep inzake de met ingang van 1 januari 2006 gewijzigde Zvw, omdat hierin onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van individuele verzekerden. Appellant is vóór de inwerkingtreding van de Zvw verhuisd naar Spanje en is - in verband met de gezondheidstoestand van hemzelf en van zijn
echtgenote - bewust in de directe nabijheid van een privékliniek gaan wonen. Om na
1 januari 2006 gebruik te kunnen blijven maken van de zorg in deze kliniek was hij genoodzaakt om een particuliere verzekering in Nederland af te sluiten en maakt hij dus geen gebruik van het zogenaamde woonlandpakket.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat de onderhavige besluitvorming ziet op het aanmerken van appellant als verdragsgerechtigde op grond van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 (Vo. 1408/71), dat appellant hierdoor recht heeft op zorg in zijn woonland ten laste van Nederland en dat appellant voor dit recht op zorg ingevolge artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage verschuldigd is die wordt ingehouden op zijn WAO-uitkering.
4.2.
De Raad verenigt zich met het door de rechtbank onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof en de Centrale Raad van Beroep gegeven oordeel. De Raad voegt hieraan toe dat appellant woonachtig is in Spanje, uit Nederland een WAO-uitkering ontving en appellant hierdoor ingevolge artikel 28bis van Vo 1408/71 recht heeft op zorg in zijn woonland ten laste van Nederland. Dit betekent dat Nederland als pensioenland ingevolge artikel 69 van de Zvw in verbinding met artikel 33 van Vo. 1408/71 een bijdrage mag inhouden op de uitkering van appellant. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om, in afwijking van zijn eerdere jurisprudentie inzake de Zvw, te komen tot een andersluidend oordeel. De omstandigheid dat appellant zijn recht op zorg in Spanje niet effectueert omdat hij een particuliere verzekering in Nederland heeft afgesloten die het voor hem onder meer mogelijk maakt om in Spanje zelf een zorgverlener te kiezen en hij hierdoor gebruik kan (blijven) maken van de diensten in het nabijgelegen privékliniek in Benidorm, maakt, hoe begrijpelijk die keuze ook is, niet dat appellant niet verdragsgerechtigd en bijdrageplichtig is.
4.3.
Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5.
Met hetgeen is overwogen onder 4.3 is gelet op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht gegeven dat het verzoek om schadevergoeding afgewezen moet worden.
6.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A.J. Schaap en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

EK