ECLI:NL:CRVB:2014:1746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- R.H.M. Roelofs
- F. Hoogendijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die van 20 december 2006 tot en met 12 augustus 2007 en van 12 oktober 2010 tot en met 23 augustus 2011 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat appellanten onroerend goed in Turkije bezaten, waarvan zij geen melding hadden gemaakt. Dit leidde tot een onderzoek door het Internationaal Bureau Fraude-Informatie, dat bevestigde dat appellanten over vermogen beschikten dat de vrij te laten grens overschreed.
Appellanten maakten bezwaar tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht bevestigde de beslissing van het college, waarop appellanten in hoger beroep gingen. In hoger beroep voerden zij aan dat de waarde van het onroerend goed de vermogensgrens niet overschreed en dat zij de eigendom van de woning op 28 juli 2011 aan hun zoon hadden overgedragen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door het bezit van onroerend goed niet te melden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten.