3.In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de gronden in eerste aanleg, wederom aangevoerd dat zij, gelet op haar lichamelijke beperkingen, niet in staat is de door het Uwv geduide functies te vervullen. Bij het vaststellen van de FML zijn haar beperkingen onderschat. Appellante acht zich in het geheel niet in staat werkzaamheden te verrichten. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante twee rapporten van medisch adviseur
S. Groeneveld van 18 juni 2012 en 3 oktober 2012 overgelegd. Laatstgenoemde concludeert dat er sprake is van zeer forse vermoeidheid en van reële rugklachten. Hij acht een arbeidsduur van maximaal 20 uur per week aangewezen.
4.1.Ter zitting van de Raad van 5 oktober 2012 is aan de orde geweest dat in besluit 1 is overwogen dat het recht op een loongerelateerde uitkering eindigt op 10 april 2011, maar dat er voor die datum een herbeoordeling zal plaatsvinden. Gebleken is ter zitting dat die herbeoordeling niet voor die datum heeft plaatsgevonden. Appellante heeft te kennen gegeven het op prijs te stellen indien die herbeoordeling in het kader van de onderhavige procedure zou kunnen worden meegenomen. Het Uwv heeft te kennen gegeven ter zake een besluit te zullen nemen, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst.
4.2.Het Uwv heeft vervolgens het besluit van 6 mei 2013 (besluit 2) genomen, inhoudende dat appellante per 10 april 2011 voor 18,65% arbeidsongeschikt wordt geacht, zodat haar met ingang van die datum geen WIA-uitkering meer toekomt. Aan dat besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts van 5 april 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige van
24 april 2013 ten grondslag. De verzekeringsarts heeft een nieuwe FML opgesteld, waarna de arbeidsdeskundige functies geselecteerd heeft, welke functieduiding resulteert in het arbeidsongeschiktheidspecentage van 18,65.
4.3.Hoewel de Raad op 21 mei 2013 aan partijen heeft laten weten besluit 2 in de onderhavige procedure te zullen betrekken, is namens appellante toch bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Dat bezwaar is door het Uwv bij besluit van 29 juli 2013 (besluit 3)
niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.Appellante heeft vervolgens haar bezwaren tegen het besluit 2 op 23 oktober 2013 aan de Raad kenbaar gemaakt.
4.5.Het Uwv heeft op deze bezwaren op 22 januari 2014 gereageerd middels inzending van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 14 januari 2014 en van een bezwaararbeidsdeskundige van 20 januari 2104.
4.6.De Raad zal, zoals ook is besproken ter zitting van 5 oktober 2012, alle bestreden besluiten in zijn beoordeling betrekken.
5.1.De Raad oordeelt als volgt.
5.2.Gelet op artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA, kan een toegekende loongerelateerde WGA-uitkering in beginsel niet worden ingetrokken. In dit geval is aan appellante ook over de maximale uitkeringsperiode - aflopend op 10 april 2011 - een dergelijke uitkering toegekend. Desalniettemin kan appellante belang hebben bij beoordeling van het toekenningsbesluit (besluit 1) vanwege de in artikel 60, tweede lid, van de Wet WIA vervatte inkomenseis, waaraan voldaan moet worden, wil er recht bestaan op een loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet WIA. Deze uitkering kan echter alleen worden verleend indien er sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minimaal 35%. De Raad zal dan ook primair beoordelen of besluit 2 in stand kan blijven.
5.3.De Raad stelt vast dat bestreden besluit 2 berust op de in 4.2 vermelde medische en arbeidskundige rapporten. In dat kader is ook sprake geweest van daadwerkelijk medisch onderzoek en is uitgebreide informatie ingewonnen van de behandelend sector. Naar aanleiding van die informatie heeft de verzekeringsarts de beperkingen ook nog aangescherpt, met name op het punt van de noodzaak om afwisselend te kunnen zitten en te vertreden. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat appellante in staat moet zijn de geselecteerde - vrijwel uitsluitend administratieve - functies te verrichten.
5.4.Het in zijn rapport van 3 oktober 2012 neergelegde oordeel van medisch adviseur Groeneveld, inhoudende dat een urenbeperking tot maximaal 20 uur per week geboden is, vindt geen steun in de overige medische gegevens, met name niet in die afkomstig van de behandelend sector. Verwezen wordt onder meer naar de brief van 6 maart 2014 van reumatoloog H.A. Cats, die spreekt over enige opvlamming van de reumatoïde artritis die langdurig in remissie is geweest. Bovendien lijkt het oordeel van medisch adviseur Groeneveld met name gebaseerd op het door appellante weergegeven klachtenpatroon.
5.5.De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 2 dan ook ongegrond verklaren.
5.6.Nu aan appellante per 10 april 2011 geen WIA-uitkering meer toekomt, zal het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien appellante bij een beoordeling van besluit 1 geen belang meer heeft.
5.7.Het beroep tegen bestreden besluit 3 dient ongegrond te worden verklaard, aangezien het Uwv het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu het primaire besluit door de Raad reeds in de beoordeling is betrokken.