ECLI:NL:CRVB:2014:1694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege rug- en psychische klachten, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) ontvangen. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, waarbij ook een psychiater was geraadpleegd, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde haar aanvraag voor een WIA-uitkering, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerdere uitspraken bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen niet in twijfel konden worden getrokken. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet voldoende was aangetoond.