ECLI:NL:CRVB:2014:1694

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
12-6787 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege rug- en psychische klachten, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW) ontvangen. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts, waarbij ook een psychiater was geraadpleegd, werd vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde haar aanvraag voor een WIA-uitkering, wat leidde tot bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerdere uitspraken bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen niet in twijfel konden worden getrokken. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat haar arbeidsongeschiktheid niet voldoende was aangetoond.

Uitspraak

12/6787 WIA en 13/3380 ZW
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
12 december 2012, 12/1279 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2013, 12/2786 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.W. Langereis, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Namens appellante is
mr. Langereis verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen. De zaken zijn gevoegd behandeld.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als productiemedewerkster, heeft zich op 11 december 2009, vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld vanwege rugklachten en psychische klachten. Aansluitend is haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante op 6 oktober 2011 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts heeft ter verduidelijking van de medische belastbaarheid psychiater J.T. Hondema geraadpleegd voor een expertise. Op basis van eigen onderzoek alsmede het expertiseverslag van 16 november 2011 van Hondema, heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarbij zowel lichamelijke als psychische beperkingen zijn aangenomen. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 december 2011 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 9 december 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Bij besluit van 15 mei 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 december 2011, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 mei 2012, ongegrond verklaard.
2.1. Per 14 mei 2012 heeft appellante zich wederom vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de WW ontving ziek gemeld op grond van dezelfde lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 6 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 6 juni 2012 geschikt is te achten voor haar maatgevende arbeid. Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.2. Op 13 september 2012 heeft appellante zich vanuit de situatie dat zij een WW-uitkering ontving opnieuw ziek gemeld wegens toegenomen klachten. In dat kader heeft appellante op 3 oktober 2012 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Na onderzoek is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid. Bij besluit van 3 oktober 2012 heeft het Uwv met ingang van 3 oktober 2012 verdere uitkering ingevolge de ZW geweigerd.
2.3. Bij besluit van 20 november 2011 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 oktober 2012, onder verwijzing naar het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 15 november 2012, ongegrond verklaard.
3.1. Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken dan wel te concluderen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarbij mee laten wegen dat de verzekeringsarts een expertise heeft laten verrichten door psychiater Hondema en dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de huisarts en behandelend psychiater F. Kaya bij de beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante haar standpunt dat zij op de datum in geding meer beperkingen heeft dan aangenomen onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de in beroep overgelegde informatie van de huisarts blijkt dat ruim na de datum in geding, in april 2012, sprake is geweest van een toename van rug- en beenklachten en dat appellante zich eind mei 2012 voor het eerst bij de huisarts heeft gemeld met knieklachten. Anders dan appellante is de rechtbank verder van oordeel dat de verzekeringsartsen de bevindingen van Hondema mochten volgen. De psychiater heeft zijn oordeel inzichtelijk en afdoende gemotiveerd. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ten aanzien van de bij het onderzoek van Hondema aanwezige tolk, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Uit het expertiseverslag blijkt dat Hondema de tolk slechts heeft gevraagd of zijn indruk over de wijze van spreken en taalgebruik door appellante juist is. De rechtbank ziet niet in dat een tolk een dergelijke vraag niet zou kunnen of mogen beantwoorden. Van een medisch oordeel door de tolk, zoals door appellante gesteld, is volgens de rechtbank geen sprake. Dat sprake was van communicatieproblemen tussen de psychiater en appellante blijkt ook niet uit het expertiseverslag. Tot slot heeft de rechtbank, met verwijzing naar gedingstuk B21, geconcludeerd dat de arbeidsdeskundige genoegzaam heeft gemotiveerd waarom de belasting in de geduide functies geen overschrijdingen oplevert van de belastbaarheid van appellante.
3.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante zowel door de verzekeringsarts als door de bezwaarverzekeringsarts is onderzocht. Daarbij had de bezwaarverzekeringsarts de beschikking over informatie van de huisarts van 4 augustus 2012 en 12 oktober 2012. Uit de informatie komt naar voren dat bij appellante sprake is van aanhoudende psychische klachten, dat de armklachten zijn gediagnosticeerd als een tennisarm en dat sprake is van een zogenoemde Baker cyste in de rechterknie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 15 november 2012 inzichtelijk gemotiveerd waarom de klachten van appellante niet leiden tot verdergaande beperkingen dan in de eerdere WIA-beoordeling zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek onzorgvuldig te achten en geconcludeerd dat appellante per 3 oktober 2012 in staat moet worden geacht de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te kunnen verrichten.
4.1. In het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 heeft appellante de door haar in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden tegen de medische grondslag van het bestreden besluit gehandhaafd. Samengevat stelt appellante zich op het standpunt dat uit de informatie van de huisarts blijkt dat haar lichamelijke en psychische klachten zijn toegenomen en zij vanwege die klachten volledig arbeidsongeschikt is. Appellante is verder van mening dat aan het onderzoek van Hondema minder gewicht dient te worden toegekend dan aan de inzichten van haar behandelaar. Hondema heeft ten onrechte nagelaten om inlichtingen in te winnen bij de behandelend psychiater en de bij het onderzoek aanwezige tolk heeft zich uitgelaten over de gemoedstoestand van appellante en daarmee dus ten onrechte een medisch oordeel gegeven.
4.2. In het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 heeft appellante evenals in bezwaar en beroep benadrukt dat sprake is van toegenomen klachten, zowel op psychisch als op fysiek gebied, welke klachten volgens haar tot een volledige arbeidsongeschiktheid leiden.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.

12.6787 WIA

5.1. De rechtbank heeft met juistheid het medisch onderzoek van het Uwv onderschreven en terecht geoordeeld dat het expertiseverslag van Hondema, dat aan die beoordeling ten grondslag is gelegd, als zorgvuldig kan worden gekenschetst. De overwegingen ter zake van de rechtbank worden volledig onderschreven. In hoger beroep heeft appellante geen wezenlijke andere gezichtspunten of andere medische gegevens naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad voegt hier nog aan toe dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 10 mei 2012 afdoende heeft onderbouwd waarom hij van oordeel is dat meer waarde moet worden toegekend aan het oordeel van de ingeschakelde psychiater Hondema dan aan het oordeel van behandelend psychiater Kaya, welk oordeel overigens niet specifiek ziet op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding.
5.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft appellante gesteld dat door het persoonlijk risico de functies niet passend zijn. Uit de geselecteerde functies en de ook door de rechtbank genoemde toelichting op de belastende functies moet worden geconcludeerd dat de functies passend moeten worden geacht. Er bestaat geen aanleiding de rechtbank niet te volgen in haar oordeel.
5.3. Het hoger beroep slaagt niet en aangevallen uitspraak 1 dient te worden bevestigd.

13.3380 ZW

5.4. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar hetgeen is gesteld in overweging 3.1 van aangevallen uitspraak 2.
5.5. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormen een herhaling van hetgeen in bezwaar en beroep naar voren is gebracht. Die gronden zijn door de rechtbank besproken en hebben niet kunnen leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit onjuist is. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Nu appellante ook in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die reden vormen om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
5.6. Uit het voorgaande volgt dat ook dit hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 eveneens dient te worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Heemsbergen

CVG