ECLI:NL:CRVB:2014:1665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering wegens dubbele uitbetaling
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die in Kroatië woont. Appellante ontving sinds 10 juni 1999 een WAO-uitkering, die in de loop der jaren is herzien op basis van haar arbeidsongeschiktheid. In 2009 heeft het Uwv de betaling van de uitkering geschorst, omdat er vermoedelijk sprake was van dubbele uitkeringen. In 2010 werd appellante meegedeeld dat zij in de periode van 1 februari 2005 tot en met 30 november 2009 geen recht had op de WAO-uitkering, en dat er een bedrag van € 25.737,91 zou worden teruggevorderd. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 25.667,96. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij niet verantwoordelijk is voor de fouten van het Uwv en dat het voor haar niet duidelijk was dat zij teveel uitkering ontving. De Raad oordeelde echter dat uit de betalingsgegevens van het Uwv blijkt dat appellante netto meer ontving dan haar bruto WAO-uitkering. Dit maakte het voor haar redelijkerwijs duidelijk dat er te veel uitkering werd verstrekt. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de sociale of financiële gevolgen van de terugvordering niet onaanvaardbaar waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellante af.