ECLI:NL:CRVB:2014:1654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gezamenlijke huishouding en terugvordering bijstandsuitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, N.[naam], ontving sinds 1 juli 2009 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een incident op 7 december 2010, waarbij de honden van de appellant betrokken waren, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant en een medebewoner, [naam], een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Bussum. Het college heeft daarop de bijstand van de appellant over een bepaalde periode ingetrokken en de ten onrechte gemaakte kosten teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat de rechtbank zijn verzoek om uitstel van de behandeling ten onrechte heeft afgewezen en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellant en [naam] in de relevante periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, gebaseerd op objectieve criteria en getuigenverklaringen. De Raad heeft de bevindingen van de sociale recherche en de verklaringen van buurtbewoners als voldoende bewijs beschouwd voor de conclusie dat de appellant zijn hoofdverblijf had in de woning van [naam].
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers om wijzigingen in hun woonsituatie te melden aan de autoriteiten.