ECLI:NL:CRVB:2014:1653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
13-462 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot pokeren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellanten, een echtpaar uit Helmond, ontvingen sinds 19 mei 1995 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft in 2010, na een onderzoek door de Sociale Recherche, besloten om de bijstand van appellanten te herzien en in te trekken wegens het niet opgeven van inkomsten uit pokeren. De appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij geen inkomsten uit pokeren hebben verworven en dat het college ten onrechte heeft besloten tot terugvordering van de bijstandsuitkeringen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellanten gedurende de relevante periode actief waren op verschillende pokersites en dat zij regelmatig contante bedragen hebben gewonnen, die zij deels op hun bankrekening hebben gestort. De Raad oordeelt dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door deze inkomsten niet te melden. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat niet kon worden vastgesteld of appellanten in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.

De Raad heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing van het college om de bijstand in te trekken en terug te vorderen, bekrachtigd.

Uitspraak

13/462 WWB, 13/463 WWB
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
13 december 2012, 11/1956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te Helmond (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M.J.P.M. van de Westerlo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend. De Raad heeft een cd-rom die appellanten binnen de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn van 10 dagen voor de zitting hebben ingediend, geretourneerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Westerlo, die ook is opgetreden voor appellant. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen vanaf 19 mei 1995 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In 2007 heeft het college bij een heronderzoek gesignaleerd dat appellante een storting van € 290,- op de gezamenlijke bankrekening had gedaan. Hierover heeft appellante toen verklaard dat appellant met vrienden pokerde via internet en dat deze storting de contant betaalde bijdrage van die vrienden was aan het tegoed dat zij aanhielden bij Pokerstars.
1.3.
Naar aanleiding van anonieme tips heeft de Sociale Recherche Regio Helmond (sociale recherche) in 2010 een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft de sociale recherche dossieronderzoek gedaan, gegevens opgevraagd over bankrekeningen en over bezoeken aan Holland Casino en onderzoek ingesteld naar internetgegevens. Appellanten zijn op 30 juli 2010 verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 november 2010.
1.4.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om, voor zover hier van belang, bij besluit van 15 november 2010 het recht op bijstand over de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 juli 2009 te herzien en over de periode van 1 augustus 2009 tot en met
14 oktober 2010 in te trekken wegens het niet opgeven van inkomsten en de over de periode van 1 maart 2007 tot en met 30 september 2010 gemaakte kosten van bijstand van appellanten terug te vorderen.
1.5.
Bij besluit van 19 april 2011 (bestreden besluit) heeft het college het besluit van
15 november 2010 herroepen en, voor zover hier van belang, het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 2 maart 2007 tot en met 31 mei 2010. Daarbij heeft het college de terugvordering van de over deze periode gemaakte kosten van bijstand beperkt tot een bedrag van € 25.169,12. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten geen melding hebben gemaakt van inkomsten uit pokerspelen, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat zij geen inkomsten hebben verworven met pokeren. Appellant heeft soms op dezelfde dag bedragen gewonnen en weer verloren. Appellanten hebben alle verifieerbare gegevens verstrekt. Het college was op de hoogte van de pokeractiviteiten van appellant. In deze omstandigheden had het college aanleiding moeten zien geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 2 maart 2007 tot en met 31 mei 2010.
4.2.
Uit het onderzoek van de sociale recherche is gebleken dat appellant gedurende de gehele te beoordelen periode actief was op verschillende pokersites, waarbij gespeeld kon worden voor geld. Betaling van de inleg en uitbetaling van gewonnen bedragen vond plaats via de bankrekening van appellanten. Daarnaast zijn er regelmatig kasstortingen geweest op deze bankrekening. Volgens appellant betaalden anderen waar hij mee speelde voor de inleg contant geld aan appellante, dat zij terugstortte op de rekening. Ook gebruikte zij dit geld voor boodschappen. Appellant heeft verklaard dat hij verslaafd was aan het pokeren en daar veel tijd aan heeft besteed. Naast de pokersites speelde hij in wat hij noemt “het zwarte circuit”. Dit zijn illegale toernooien. Appellant is voorts een aantal malen in Holland Casino’s geweest en dacht dat hij een keer een bedrag van rond de € 1.000,- had gewonnen en een keer € 600,-. Deze bedragen werden contant uitbetaald. Over de illegale toernooien heeft appellant verklaard weleens € 100,- of € 200,- te hebben gewonnen. Hij heeft hierover verder niets willen verklaren. Appellante heeft, ook ter zitting van de Raad, verklaard dat appellant het met poker gewonnen geld aan haar gaf om terug te storten op de rekening of te gebruiken in de huishouding.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat appellant in de te beoordelen periode veelvuldig pokerde en daarmee bedragen heeft gewonnen, die appellanten deels op hun rekening stortten of aanwendden voor levensonderhoud. Dat appellant het gewonnen geld ook weer opmaakte aan poker en regelmatig bedragen heeft verloren, doet er niet aan af dat de gewonnen bedragen van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Appellanten hebben hiervan geen melding gemaakt en aldus hun inlichtingenverplichting geschonden. Het college was er blijkens het heronderzoek in 2007 weliswaar van op de hoogte dat appellant pokerde, maar niet is gebleken dat voor het college ook duidelijk was dat appellanten hiermee inkomsten verwierven. Dit geldt ook voor de begeleiders van re-integratiebedrijf [bedrijf] en maatschappelijk werk, nog daargelaten dat een melding aan hen niet zou meebrengen dat van een schending van de inlichtingenverplichting geen sprake is. De klantbegeleider van appellanten heeft hierover verklaard dat hij erop heeft gewezen dat inkomsten verworven met pokeren moesten worden opgegeven. Dat appellant ook live toernooien speelde, was bovendien bij het college niet bekend.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.5.
Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Zoals appellant heeft verklaard, werd de winst behaald bij Holland Casino en in het illegale circuit contant uitbetaald. Appellanten hebben niet inzichtelijk kunnen maken hoeveel deze winst bedroeg. Gezien hun verklaring dat zij de gewonnen bedragen deels op hun rekening hebben gestort en deels contant hebben besteed, aan levensonderhoud of pokertoernooien, geven de bankafschriften geen volledig beeld van de gewonnen bedragen.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand over de gehele van belang zijnde periode niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB is voldaan, zodat het college bevoegd was de bijstand van appellanten in te trekken.
4.7.
Het college hanteert het beleid dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering wordt afgezien indien daartoe dringende redenen aanwezig zijn. Dringende redenen zijn aan de orde indien terugvordering tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene of zijn gezin zou leiden. In wat appellanten hebben aangevoerd zijn niet dergelijke dringende redenen gelegen. Ook leidt wat appellanten hebben aangevoerd niet tot het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van dit beleid had moeten afwijken.
4.8.
Uit 4.2 tot en met 4.7 vloeit voort dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet slaagt, zodat deze uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en Y.J. Klik en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) M. Sahin

HD