ECLI:NL:CRVB:2014:1643
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering na huisbezoek en nieuwe aanvraag om bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die vanaf 1 januari 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage. De intrekking van de bijstand vond plaats na een huisbezoek op 29 maart 2012, dat werd uitgevoerd naar aanleiding van een anonieme tip over de woonsituatie van appellante. Tijdens het huisbezoek werd geconstateerd dat er meerdere personen op het uitkeringsadres verbleven, wat leidde tot de conclusie dat appellante niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting. Appellante heeft betoogd dat de anonieme tip onvoldoende aanleiding gaf voor het huisbezoek en dat zij voldoende informatie had verstrekt over haar woonsituatie.
De Raad oordeelt dat de toestemming van appellante voor het huisbezoek rechtmatig was en dat de bevindingen van het huisbezoek aan de besluitvorming ten grondslag konden worden gelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat de intrekking van de bijstand terecht was. Daarnaast heeft appellante op 19 september 2012 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, die door het college was afgewezen op grond van onvoldoende medewerking aan een huisbezoek. De Raad oordeelt dat het college de bijstand vanaf de datum van de nieuwe aanvraag had moeten verlenen, omdat er geen substantiële veranderingen in de woonsituatie van appellante waren die dit zouden rechtvaardigen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank die de afwijzing van de nieuwe aanvraag bevestigde en herroept het besluit van het college, waardoor appellante recht heeft op bijstand vanaf 19 september 2012.
De Raad veroordeelt het college in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.922,- bedragen, en bepaalt dat het college het griffierecht van € 118,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.