ECLI:NL:CRVB:2014:1641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
13-1528 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting

In deze zaak heeft appellant op 15 mei 2012 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van woninginrichting. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen heeft deze aanvraag op 30 juli 2012 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing is ongegrond verklaard. De reden voor de afwijzing was dat appellant al beschikte over de gevraagde zaken, zoals een eettafel, koelkast, kookplaat en bankstel, die hij geleend had van vrienden en familie. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing op 7 februari 2013 ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 31 maart 2014 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat de geleende spullen niet als zijn eigendom konden worden beschouwd en dat hij door schulden niet in staat was om te reserveren voor de kosten van de overige aangevraagde zaken, zoals een vloerkleed, matras en bestek. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, eerst moeten worden beoordeeld op hun noodzakelijkheid en of ze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat het feit dat appellant geleende spullen had, niet betekende dat hij geen recht had op bijstand, maar dat de kosten van de overige zaken niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt.

De Raad heeft verder overwogen dat het ontbreken van reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat de kosten van de aangevraagde zaken door de WWB worden gedekt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op bijzondere bijstand voor de kosten van de aangevraagde zaken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.

Uitspraak

13/1528 WWB
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
7 februari 2013, 12/1124 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2014. Namens appellant is verschenen mr. Van Dalen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 15 mei 2012 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor de kosten van woninginrichting.
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2012 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 juli 2012 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten van een eettafel, koelkast, kookplaat en bankstel zich niet voordoen, aangezien appellant al beschikt over deze zaken. De kosten van een vloerkleed, een matras en bestek komen niet voor verlening van bijzondere bijstand in aanmerking omdat deze niet voortkomen uit bijzondere omstandigheden. Dat appellant hiervoor niet heeft kunnen reserveren vanwege schulden is geen reden om bijzondere bijstand te verstrekken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij de eettafel, de koelkast, de kookplaat en het bankstel heeft geleend van een vriendin en van zijn ouders. Ter onderbouwing van het standpunt dat het om spullen gaat die geleend zijn, heeft appellant verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat ze moeten worden teruggegeven. Het ontbreken van onvoldoende reserveringsruimte acht appellant een bijzondere omstandigheid omdat dit niet alleen is veroorzaakt door schulden, maar ook omdat appellant jarenlang structureel een te laag inkomen onder bijstandsniveau heeft gehad, zodat er geen ruimte was om te reserveren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Vaststaat dat tijdens het huisbezoek op 30 juli 2012 in de woning van appellant een eettafel, koelkast, kookplaat en bankstel aanwezig waren. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 24 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1831, doet de omstandigheid dat het gaat om een geleende zaak er niet aan af dat de betrokkene feitelijk de beschikking had over deze zaak, zodat geen sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid van de WWB. De Raad ziet geen aanleiding om in het geval van appellant tot een ander oordeel te komen. Dit betekent dat appellant geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van een eettafel, een koelkast, een kookplaat en een bankstel.
4.3.
De kosten van de overige zaken waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, namelijk een vloerkleed, een matras en bestek, worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
4.5.
Uit de gedingstukken en wat ter zitting is aangevoerd, blijkt dat appellant van
2002 tot en met 2006 in de schuldsanering heeft gezeten en daarna ook nog schulden had en voortdurend in budgetbeheer is geweest bij de Gemeentelijke Kredietbank. Hieruit volgt dat appellant voornamelijk vanwege schulden niet in staat was om te reserveren voor de kosten van een vloerkleed, een matras en bestek. Het college heeft dan ook terecht de aanvraag in zoverre afgewezen op de grond dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening voor deze kosten rechtvaardigen.
4.6.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en W.F. Claessens en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2014.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh
sg