ECLI:NL:CRVB:2014:1603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
13-2267 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling bij vaststelling aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.T. van Dalen, had een verzoek ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader. Dit verzoek, ook wel aangeduid als een verzoek om loskoppeling, werd door de Minister afgewezen. Na bezwaar handhaafde de Minister deze afwijzing, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, met de overweging dat er geen sprake was van een fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen appellante en haar vader, die een voorwaarde is voor loskoppeling. Appellante stelde in hoger beroep dat er wel degelijk sprake was van een dergelijke verstoring, onder andere omdat haar vader een nieuwe relatie had en haar negeerde. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Minister het verzoek op goede gronden had afgewezen. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen.

De Raad concludeerde dat de situatie van appellante, hoewel verdrietig, niet voldeed aan de criteria voor een langdurig ernstig verstoorde verhouding zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2267 WSF
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
21 maart 2013, 12/522 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 24 februari 2012 heeft de Minister het verzoek van appellante om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling) afgewezen.
1.2. Na bezwaar heeft de Minister deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat geen sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat loskoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld of sprake is van structurele conflicten rond levensovertuiging, geloof en cultuur, waarbij zich niet met elkaar verdragende levensstijlen in het geding zijn. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd kan de rechtbank niet afleiden dat sprake is (geweest) van een dergelijk ernstig conflict.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie met haar vader dat loskoppeling de enige weg is. Haar vader is een nieuwe relatie aangegaan. Hij heeft uitdrukkelijk gekozen voor zijn nieuwe relatie en niet voor zijn dochter. Hij negeert appellante volkomen en houdt haar letterlijk buiten de deur.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Minister het verzoek van appellante op goede gronden heeft afgewezen. De Raad verenigt zich met het door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Haar stelling dat de rechtbank de conflicteis te eng heeft uitgelegd, slaagt niet. De situatie van appellante, waarin haar vader uitdrukkelijk heeft gekozen voor zijn nieuwe partner en niet voor zijn dochter, is zoals de rechtbank terecht in overweging 12 van de aangevallen uitspraak uiteen heeft gezet niet aan te merken als een langdurig ernstig verstoorde verhouding als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000.
4.3.
Hetgeen appellante ter zitting heeft verteld, onder meer over de afwezigheid van een foto van haar in vaders huis en over de reactie van haar vader op de ziekte en het overlijden van haar oma, is erg verdrietig, maar leidt niet tot een andere conclusie. Appellante betreurt
- zoals ter zitting is gebleken - de afwezigheid van een goed contact met haar vader.
Verder is ter zitting gebleken dat haar vader onlangs weer contact heeft opgenomen met appellante en heeft gezegd dat hij haar mist. Ook dit wijst niet op een langdurig ernstig verstoorde verhouding als hiervoor bedoeld.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) D. Heeremans

IJ