ECLI:NL:CRVB:2014:1602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
12-3613 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot verhoging van de WAO-uitkering op basis van deskundigenrapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. Appellant, die een WAO-uitkering ontving, had verzocht om verhoging van deze uitkering na een verslechtering van zijn gezondheid. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op 19 augustus 2010 had geweigerd de uitkering te verhogen, omdat er geen evidente wijziging in de medische toestand van appellant was vastgesteld. De rechtbank had een deskundige benoemd, neurologe De Rijk-van Andel, die de situatie van appellant had beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de deskundige voldoende informatie had om tot een conclusie te komen over de belastbaarheid van appellant, ondanks dat niet alle aspecten van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) afzonderlijk waren getest.

Appellant herhaalde in hoger beroep zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen. Hij voerde aan dat de deskundige geen lichamelijk onderzoek had verricht en dat zijn situatie niet correct was beoordeeld. De Raad oordeelde echter dat de deskundige, op basis van haar expertise en de beschikbare informatie, in staat was om een adequate beoordeling te maken. De Raad volgde de conclusie van de rechtbank dat de FML niet onjuist was, ondanks de toegenomen beperkingen die appellant had ervaren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit voorzitter B.M. van Dun en de leden R.E. Bakker en E.W. Akkerman, in aanwezigheid van griffier S. Aaliouli. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 mei 2014.

Uitspraak

12/3613 WAO
Datum uitspraak: 9 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 mei 2012, 11/1191 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Brouwer heeft zich als gemachtigde onttrokken aan de zaak.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2014. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 8 januari 2001 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant heeft op 25 juni 2010 een verslechtering van zijn gezondheid gemeld. Naar aanleiding van deze melding en op basis van informatie van de behandelend neuroloog van appellant heeft een verzekeringsarts van het Uwv geconcludeerd dat er op 25 juni 2010 geen sprake was van een evidente wijziging in de medische toestand van appellant, noch van een toename van diens medische beperkingen ten opzichte van zijn onderzoek op 10 mei 2010.
1.2. Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant te verhogen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 26 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het beroep van appellant tegen het bestreden besluit neurologe De Rijk-van Andel tot deskundige benoemd en haar een aantal vragen gesteld. Op basis van het rapport van de deskundige heeft de rechtbank het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank zag in de opmerking van de deskundige dat appellant vanwege zijn actuele lichaamsgewicht wezenlijk meer beperkt is op het aspect ‘geknield of gehurkt actief zijn’ dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was aangegeven, geen reden om de FML onjuist te achten, omdat was gebleken dat appellant ten tijde van het opstellen van de FML een veel lager lichaamsgewicht had dan ten tijde van het onderzoek door de deskundige.
3.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. In dat verband heeft hij naar voren gebracht dat hij na een herkeuring naar aanleiding van een ziekmelding in juni 2012 volledig arbeidsongeschikt is geacht met ingang van 22 juli 2012. Appellant heeft verder aangevoerd dat de deskundige ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan ter vaststelling van zijn mogelijkheden en beperkingen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zijn stelling met betrekking tot het lichamelijk onderzoek door de deskundige ter zitting in zoverre genuanceerd, dat dat onderzoek volgens hem te summier is geweest. Deze stelling slaagt niet. De deskundige heeft lengte, gewicht, buikomvang, tensie, pols, onderbenen, ogen, spraak, tongmobiliteit, gehoor, gelaat, extremiteiten en wervelkolom onderzocht. Anders dan appellant meent was het niet nodig dat de deskundige alle in de FML opgenomen aspecten afzonderlijk testte. Zij moet uit hoofde van haar expertise in staat worden geacht om op basis van haar bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en van alle in het dossier aanwezige informatie een uitspraak te kunnen doen over de belastbaarheid van appellant.
4.2.
Appellant is door de verzekeringsarts van het Uwv beperkt geacht tot ‘kan minder dan
5
minuten achtereen geknield of gehurkt actief zijn (deur aanrechtkastje afnemen)’. De deskundige heeft gesteld dat ‘appellant door het huidige overgewicht niet in staat is tot gehurkt of geknield actief bezig zijn om dan zonder hulp weer overeind te komen’. Gezien de tussentijdse gewichtstoename van appellant wordt het oordeel van de rechtbank dat het rapport van de deskundige geen reden oplevert om de door de verzekeringsarts opgestelde FML wat betreft dit aspect onjuist te achten, gevolgd.
4.3.
Dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van 22 juli 2012 is verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% is evenmin aanleiding de FML onjuist te achten, nu aan die verhoging een herbeoordeling ten grondslag ligt waaruit toegenomen beperkingen met ingang van 24 juni 2012 naar voren zijn gekomen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en R.E. Bakker en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2014.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) S. Aaliouli
JvC