ECLI:NL:CRVB:2014:1540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van te veel betaalde WW-voorschotten en het vertrouwensbeginsel in de sociale zekerheid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van te veel betaalde voorschotten op de Werkloosheidswet (WW) aan appellant, die als zelfstandige werkzaam was. Appellant was vanaf 1 februari 2008 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering en kreeg toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om met behoud van uitkering een eigen bedrijf te starten. De uitkering over deze startperiode werd als voorschot betaald. In 2011 stelde het Uwv vast dat appellant te veel voorschot had ontvangen, omdat 70% van zijn inkomsten uit zijn onderneming in mindering moest worden gebracht. Appellant maakte bezwaar en stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat alleen zijn belastbare winst over 2008 in aanmerking zou worden genomen voor de verrekening van de WW-uitkering.
De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen. Appellant ging in hoger beroep en herhaalde zijn standpunt, verwijzend naar eerdere correspondentie van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het Uwv die appellant een gerechtvaardigd vertrouwen konden geven dat alleen zijn inkomsten over 2008 zouden worden verrekend. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep op het vertrouwensbeginsel had verworpen en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De uitspraak benadrukt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen vereist zijn, en dat de inhoud van de brieven van het Uwv niet als zodanig kan worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.