ECLI:NL:CRVB:2014:1540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
12-5905 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde WW-voorschotten en het vertrouwensbeginsel in de sociale zekerheid

In deze zaak gaat het om de terugvordering van te veel betaalde voorschotten op de Werkloosheidswet (WW) aan appellant, die als zelfstandige werkzaam was. Appellant was vanaf 1 februari 2008 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering en kreeg toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om met behoud van uitkering een eigen bedrijf te starten. De uitkering over deze startperiode werd als voorschot betaald. In 2011 stelde het Uwv vast dat appellant te veel voorschot had ontvangen, omdat 70% van zijn inkomsten uit zijn onderneming in mindering moest worden gebracht. Appellant maakte bezwaar en stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat alleen zijn belastbare winst over 2008 in aanmerking zou worden genomen voor de verrekening van de WW-uitkering.

De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen. Appellant ging in hoger beroep en herhaalde zijn standpunt, verwijzend naar eerdere correspondentie van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het Uwv die appellant een gerechtvaardigd vertrouwen konden geven dat alleen zijn inkomsten over 2008 zouden worden verrekend. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep op het vertrouwensbeginsel had verworpen en bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak benadrukt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen vereist zijn, en dat de inhoud van de brieven van het Uwv niet als zodanig kan worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5905 WW
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
28 september 2012, 12/333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S. de Jong hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 maart 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 1 februari 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het Uwv appellant voor de periode van 5 mei 2008 tot en met 2 november 2008 toestemming verleend om met behoud van uitkering werkzaamheden te gaan verrichten om van start te gaan met een eigen bedrijf. De uitkering over deze startperiode is als voorschot betaald.
1.2. Bij brieven van 20 november 2008 en 28 januari 2009 heeft het Uwv appellant onder meer bericht: “Op uw WW-uitkering van 5 mei 2008 tot 3 november 2008 moet 70% van uw inkomsten uit uw zelfstandig ondernemerschap in mindering worden gebracht. Voor het vaststellen van deze inkomsten moeten wij uitgaan van uw belastbare winst uit uw onderneming over de kalenderjaren 2008. Wij zullen u t.z.t. vragen ons hierover te informeren.” Op verzoek van appellant is zijn WW-uitkering per 3 november 2008 beëindigd, omdat hij volledig als zelfstandig ondernemer werkt.
1.3. Bij besluit van 4 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat aan appellant, in verband met zijn inkomsten als zelfstandige, te veel voorschot is betaald en is een bedrag van
€ 6.752,20 van hem teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Volgens appellant mocht hij erop vertrouwen dat alleen de belastbare winst van 2008 voor de verrekening genomen zal worden. Bij besluit van 7 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is van uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezeggingen geen sprake geweest.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet. Gelet op artikel 5 van het Inkomstenbesluit WW heeft het Uwv terecht besloten dat appellant een bedrag van € 6.752,20 van de door appellant ontvangen voorschotten op de WW-uitkering moet terugbetalen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroep op het vertrouwensbeginsel herhaald met verwijzing naar de inhoud van de brieven van 20 november 2008 en 28 januari 2009. De
re-integratiecoach P. Meijer heeft duidelijk te kennen gegeven dat het alleen om (de belastbare winst over kalenderjaar) 2008 gaat. Om die reden is de berekening van het bedrag dat moet worden terugbetaald, onjuist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten tijde hier in geding was artikel 3 van het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen van toepassing (zie de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1790). Uit de in dat artikel opgenomen formule voor de berekening van de inkomsten uit arbeid van de startende zelfstandige volgt dat zowel de inkomsten over het aanvangsjaar als de inkomsten over het jaar na het aanvangsjaar in die berekening moeten worden betrokken.
4.2.
In geschil is of door het Uwv bij appellant een in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat uitsluitend zijn inkomsten over 2008 in aanmerking worden genomen bij de verrekening van de bij wijze van voorschot betaalde WW-uitkering over de periode van
5 mei 2008 tot en met 2 november 2008.
4.3.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak
(CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De in overweging 1.2 genoemde brieven van het Uwv bevatten geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen over het bij de verrekening buiten beschouwing laten van inkomsten over het jaar 2009. De inhoud van die brieven kan bovendien niet gedragsbepalend zijn geweest voor het handelen of nalaten van appellant voor of tijdens de startperiode, omdat de brieven pas na afloop van die periode zijn verzonden.
4.4.
Uit de gedingstukken komt alleen naar voren dat appellant op 2 november 2008 met Meijer heeft gesproken over zijn re-integratie. Noch uit het verslag van dat gesprek noch uit de overige gedingstukken volgt dat Meijer appellant heeft meegedeeld dat uitsluitend inkomsten als zelfstandige over 2008 in aanmerking zouden worden genomen bij de verrekening van de inkomsten na afloop van de startperiode.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht heeft verworpen.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
JvC