ECLI:NL:CRVB:2014:1493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
12-5838 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging nabestaandenuitkering en arbeidsongeschiktheid onder de ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellante, die in Marokko woont. Appellante ontving sinds november 2003 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in 2005 besloten de uitkering te beëindigen omdat haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar bereikte. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, stellende dat zij door psychische problemen niet in staat was om te werken. De Svb heeft daarop het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingeschakeld om haar arbeidsongeschiktheid te onderzoeken. Het Uwv concludeerde dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW, wat leidde tot een ongegrondverklaring van haar bezwaar door de Svb.

Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de deskundige, die door de rechtbank was ingeschakeld, geen eenduidig oordeel kon geven over de psychische klachten van appellante, maar dat er geen bewijs was dat appellante niet zelfredzaam was. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de deskundige haar persoonlijk had moeten onderzoeken. De Raad heeft echter geoordeeld dat de deskundige voldoende onderzoek had gedaan en dat appellante in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5838 ANW
Datum uitspraak: 2 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 september 2012, 08/2152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.C. Blok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2014. Mr. Blok is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1. Op 19 november 2003 is de echtgenoot van appellante overleden. Hierop heeft de Svb aan appellante (geboren in 1964) met ingang van november 2003 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2005 heeft de Svb aan appellante meegedeeld dat de aan haar toegekende nabestaandenuitkering met ingang van [geboortedatum] 2005 is geëindigd, onder overweging dat haar jongste kind de leeftijd van 18 jaar dan heeft bereikt.
1.3. Bij brief van 5 mei 2005 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van
30 maart 2005. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat zij vanwege psychische problemen niet in staat is om te werken.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante heeft de Svb het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. Het Uwv heeft op 28 februari 2008 advies uitgebracht aan de Svb. Naar aanleiding van het advies van het Uwv heeft de Svb vervolgens geoordeeld dat appellante niet arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 6 mei 2008 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 maart 2005 ongegrond verklaard.
2.1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is behandeld ter zitting bij de rechtbank op 8 april 2010. In verband met de afwijkende diagnose met betrekking tot de psychische klachten van appellante van enerzijds de verzekeringsartsen van het Uwv en anderzijds haar behandelend psychiater, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en prof. dr. E. Hoencamp, psychiater, een aantal vragen gesteld over de belastbaarheid van appellante. Deze deskundige heeft in september 2011 rapport uitgebracht over het onderzoek dat hij op 28 juli 2011 heeft verricht. Voorts heeft de deskundige in het aanvullende rapport van 17 april 2012 vermeld dat appellante psychische klachten heeft, maar dat er geen eenduidige diagnose kan worden gesteld. Haar functioneren in Marokko is niet beperkt te noemen ten gevolge van ziekte of gebrek en er is dus in de huidige situatie in Marokko bij appellante geen sprake van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Het is echter moeilijk om bij een Marokkaanse vrouw die nooit gewerkt heeft en sinds 30 jaar in Marokko woont het (dis)functioneren te bepalen indien zij in Nederland zou wonen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.3. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel de deskundige in zijn twee rapporten geen eenduidig oordeel heeft kunnen geven over de exacte aard en ernst van de psychische beperkingen die appellante ten tijde van belang had, de deskundige in de rapporten wel expliciet te kennen heeft gegeven dat appellante de geduide functies, gezien het lage niveau van deze functies, in theorie moet kunnen verrichten. Verder heeft de deskundige meegedeeld dat geen sprake is van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’, althans niet in de huidige situatie in Marokko. Nu noch de deskundige noch de verzekeringsarts van het Uwv tot de conclusie is gekomen dat appellante niet zelfredzaam zou zijn, hetgeen een van de vereisten is om te concluderen tot ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’, staat naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate vast dat bij appellante geen sprake is van ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’. Feitelijk volgt dit volgens de rechtbank al uit de vaststelling van de deskundige dat appellante de geduide functies moet kunnen verrichten.
2.4. Gelet op het oordeel van de deskundige moet appellante in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies in medisch opzicht te verrichten. Appellante heeft de arbeidskundige aspecten van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet bestreden.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de deskundige niet heeft kunnen volstaan met het bestuderen van stukken en appellante in persoon had moeten onderzoeken. Nader onderzoek naar de aard en ernst van haar beperkingen is volgens haar noodzakelijk om tot een juist oordeel te kunnen komen.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In hoger beroep is in geding de vraag of appellante per 1 maart 2005 arbeidsongeschikt in de zin van de ANW is te achten.
4.2.1.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2.
In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”
4.2.2. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA1702), heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in - kortweg - de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van
artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de rechtspraak met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten. In zijn beleidsregel Arbeidsongeschiktheid, SB1018, heeft de Svb in overeenstemming met de rechtspraak van de Raad als uitgangspunt geformuleerd dat de autonome vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek overeenkomstig de vereisten van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
4.3.
Er is geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport en met name de nadere toelichting van de deskundige geven tevens blijk van een zorgvuldig onderzoek. De stelling van appellante dat de deskundige niet tot zijn oordeel heeft kunnen komen, omdat zij niet door hem is onderzocht, kan de Raad niet plaatsen. Uit het rapport van september 2011 kan duidelijk worden opgemaakt dat de deskundige appellante op 28 juli 2011 heeft onderzocht teneinde haar psychische belastbaarheid vast te kunnen stellen. De deskundige heeft voorts het dossier bestudeerd en informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante, gelet op het oordeel van de deskundige, in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies. Met betrekking tot de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft appellante geen afzonderlijke gronden aangevoerd.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep van appellante niet. De aangevallen uitspraak zal daarom door de Raad worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en M.C. Bruning en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2014.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) E. Heemsbergen

RB