ECLI:NL:CRVB:2014:1478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 1992 in Nederland woont en bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam, die de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om de bijstand in te trekken en terug te vorderen, hebben bevestigd. De aanleiding voor de intrekking was een melding van de Dienst Werk en Inkomen, waarin werd aangegeven dat appellante in een rechtszaak in Kroatië had verklaard dat zij onroerend goed bezat en huurinkomsten ontving, maar deze informatie niet had gemeld aan de gemeente.
De Raad stelt vast dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar bezittingen en inkomsten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verklaringen van appellante in Kroatië niet als leugens kunnen worden beschouwd en dat er geen aanleiding is om deze buiten beschouwing te laten. De Raad onderschrijft dit oordeel en concludeert dat het college terecht heeft besloten tot intrekking van de bijstand en terugvordering van de onterecht ontvangen bedragen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het college altijd volledig heeft geïnformeerd en dat de hoogte van het terugvorderingsbedrag een dringende reden oplevert om van terugvordering af te zien. De Raad oordeelt echter dat de door appellante aangevoerde redenen niet als dringende redenen kunnen worden aangemerkt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond.