Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van werkneemster in hoger beroep tot een bedrag van € 748,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een WW-uitkering van een werkneemster die na ontslag wegens ziekte een uitkering had aangevraagd. De werkneemster was werkzaam als klantmanager WWB en was sinds januari 2007 arbeidsongeschikt. Na een periode van ziekte ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Texel, had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de WW-uitkering door het Uwv, omdat de werkneemster al een WIA-uitkering ontving en volgens appellant geen aanspraak zou moeten maken op een WW-uitkering.
De Raad heeft vastgesteld dat de werkneemster in de referteperiode voldoende weken had gewerkt en dat de werkzaamheden die zij had verricht bij de teams Vergunningen, Administratie en Documentaire informatievoorziening als arbeid in de zin van de WW moeten worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat er geen uitsluitingsgrond van toepassing was en dat de werkneemster recht had op een WW-uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Raad benadrukte dat voor de beoordeling van het recht op WW-uitkering niet van belang is of de werkneemster in haar eigen functie werkzaam was, maar dat de verrichte werkzaamheden van economische waarde waren. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de werkneemster met ingang van 4 april 2011 in aanmerking had gebracht voor een WW-uitkering. Appellant werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 748,-.