In deze zaak gaat het om de vaststelling van de buitenlandbijdrage voor een appellant die in Spanje woont en recht heeft op zorg ten laste van Nederland op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en Verordening (EEG) nr. 1408/71. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellant terecht als verdragsgerechtigde was aangemerkt en dat hij een buitenlandbijdrage verschuldigd was. De Raad bevestigt dit oordeel en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. De appellant had aangevoerd dat hij niet onder de werkingssfeer van de verordening valt, omdat er een verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Spanje bestaat. De Raad oordeelt echter dat de verplichting tot het betalen van de buitenlandbijdrage voortvloeit uit de verordening en dat de appellant geen recht heeft op een keuzerecht. De Raad verwijst naar eerdere rechtsoverwegingen in een vergelijkbare zaak en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.