ECLI:NL:CRVB:2014:1411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
12-2882 WIJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van overgangsrecht en inlichtingenverplichting in het kader van de Wet investeren in jongeren

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2014, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellant, geboren op 6 december 1984, ontving een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Op 17 september 2011 werd vastgesteld dat hij vanaf 1 juni 2011 inkomsten had uit een dienstverband, wat leidde tot de intrekking van zijn voorzieningen door het college van burgemeester en wethouders van Venray. Appellant maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarna appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat het college niet correct had gehandeld door de terugvordering van de inkomensvoorziening over september 2011 te baseren op een onjuiste wetsgrond en dat hij bijzondere omstandigheden had die de terugvordering onterecht maakten. De Raad oordeelde dat de regels van de WIJ van toepassing waren op basis van het overgangsrecht en dat de aanvulling van de motivering van het primaire besluit bij het besluit op bezwaar geoorloofd was. De Raad concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet tijdig en volledig informatie te verstrekken over zijn inkomsten.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 april 2014.

Uitspraak

12/2882 WIJ
Datum uitspraak: 15 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
27 april 2012, 12/183 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te[woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.J. Hopmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 maart 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 6 december 1984, ontving een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Op 17 september 2011 is uit informatie van de Belastingdienst gebleken dat hij vanaf 1 juni 2011 inkomsten heeft uit een dienstverband. Het college heeft hierover nadere informatie ingewonnen bij de werkgever van appellant.
1.2.
Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft het college het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening van appellant met ingang van 1 juni 2011 ingetrokken op de grond dat zijn inkomen hoger is dan de voor hem geldende norm. Voorts is daarbij de aan hem betaalde inkomensvoorziening over de periode van 1 juni 2011 tot en met 30 september 2011 ter hoogte van netto € 3.506,81 teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt waarbij hij alleen de terugvordering over de maand september 2011 heeft bestreden. Bij besluit van 17 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daarbij aangevoerd dat het college in het bestreden besluit voor de wetsartikelen waarop de terugvordering is gebaseerd niet kon volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften. Voorts heeft hij aangevoerd dat de inkomensvoorziening over de maand september 2011 niet kan worden teruggevorderd omdat hij al vóór september 2011 uitvoerig telefonisch contact heeft gehad met het college over zijn inkomsten. Het college adviseerde hem om een en ander op het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (rof) te vermelden. Op het rof over augustus 2011 heeft hij het volgende vermeld: “maar de ww of bijstand kan stopgezet worden vanaf september krijg alleen augustus + vakantiegeld”. Er is daarom sprake van zodanige bijzondere omstandigheden dat het college de inkomensvoorziening over september 2011 niet had mogen terugvorderen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op 1 januari 2012 is in werking getreden de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de WIJ (wijzigingswet WWB en WIJ, Stb. 650). Het beroepschrift van appellant is bij de rechtbank ingediend op 7 februari 2012. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:999, oordeelt de Raad dat het in de wijzigingswet WWB en WIJ opgenomen overgangsrecht zo moet worden uitgelegd dat in dit geval de regels van de WIJ moeten worden toegepast.
4.2.
In het advies van de commissie bezwaarschriften (commissie) is opgenomen dat het college het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ. Volgens de commissie kan deze bepaling niet dienen als grondslag voor de terugvordering en zou de terugvordering gebaseerd moeten zijn op artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ, in welk artikel is bepaald dat het college bevoegd is om de gemaakte kosten van de inkomensvoorziening terug te vorderen indien deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Het college heeft in het bestreden besluit vermeld dat het advies en de motivering in het advies van de commissie volledig worden overgenomen. De beroepsgrond dat de wijziging van de grondslag in het bestreden besluit zelf had moeten worden opgenomen treft geen doel. Door de verwijzing naar het advies van de commissie, welk advies als bijlage bij het bestreden besluit was gevoegd, heeft het college dit advies immers onderdeel gemaakt van zijn bestreden besluit. Bovendien heeft het college in zijn verweerschrift in hoger beroep terecht gewezen op het feit dat artikel 54 van de WIJ in het primaire besluit van 20 oktober 2011 wel is vermeld, zodat aanpassing van de grondslag van de terugvordering in het bestreden besluit niet nodig was.
4.3.
Ook de beroepsgrond dat het college ten onrechte de inkomensvoorziening over de maand september 2011 heeft teruggevorderd slaagt niet. Appellant heeft zijn stelling dat hij al vóór september 2011 telefonisch contact heeft gehad met het college over zijn inkomsten niet aannemelijk gemaakt. Uit het dossier blijkt niet dat hierover een gesprek heeft plaatsgevonden. Het rof van augustus 2011 is pas ingediend op 13 september 2011. De vermelding op dat formulier was niet zodanig duidelijk dat het college daaruit had moeten opmaken dat de uitkering onmiddellijk kon worden stopgezet. Zo bleek uit de vermelding niet dat appellant werkte en uit die werkzaamheden inkomsten ontving. Bovendien is het de vraag of het praktisch gezien mogelijk zou zijn geweest om de betaling van de uitkering nog tegen te houden gelet op de korte periode tussen de ontvangst van het formulier en de feitelijke uitbetaling. Appellant heeft het college niet tijdig en volledig geïnformeerd zodat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. De omstandigheid dat appellant in een te laat stadium alsnog enige maar onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, levert geen bijzondere omstandigheid op om van het toepasselijke terugvorderingsbeleid af te wijken.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.E.M. van Paddenburgh

HD