ECLI:NL:CRVB:2014:1374
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning en verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de definitieve toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de appellant, die in 2010 was vastgesteld op een bedrag van € 3.534,29. Het Zorgkantoor had dit bedrag teruggevorderd, omdat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor de besteding van het pgb. De appellant had een zorgovereenkomst overgelegd, maar deze was onvolledig en niet op de juiste wijze opgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De appellant had aangevoerd dat de oude zorgovereenkomst niet meer bruikbaar was en dat hij voldoende bewijs had geleverd met kwitanties en bankafschriften. Echter, de Raad oordeelde dat de overgelegde bankafschriften niet voldoende bewijs boden voor de besteding van het pgb, omdat de bedragen niet overeenkwamen met de verantwoorde zorgkosten. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak.
De Raad merkte op dat de handelwijze van het Zorgkantoor, met meerdere verantwoordingsbeschikkingen, weinig inzichtelijk was voor de budgethouder en tot verwarring kon leiden. Desondanks werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 april 2014.