ECLI:NL:CRVB:2014:1365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
13-176 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WW-uitkering en terugvordering van te hoog ontvangen voorschot na zelfstandige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WW-uitkering van appellant, die met ingang van 3 november 2008 in aanmerking was gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant kreeg toestemming van het Uwv om gedurende een bepaalde periode als zelfstandige te werken, maar meldde op 11 mei 2009 dat hij volledig werkzaam was als zelfstandige. Het Uwv concludeerde dat appellant een te hoog voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 9.999,60 terug. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering en stelde dat hij recht had op een startperiode, omdat zijn werkzaamheden als zelfstandige nog niet waren aangevangen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

In hoger beroep betoogde appellant dat hij wel degelijk recht had op de startperiode, omdat zijn werkzaamheden als freelancer niet als zelfstandige konden worden aangemerkt. Hij voerde aan dat hij het Uwv volledig had geïnformeerd over zijn situatie en dat het intrekken van de startperiode in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Het Uwv stelde echter dat appellant voorafgaand aan de startperiode al als freelancer had gewerkt, waardoor hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de startperiode.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant ten onrechte toestemming was verleend voor de startperiode, omdat hij al als freelancer werkzaam was geweest. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. De Raad herzag het recht op WW-uitkering naar elf uren per week met ingang van 10 november 2008, maar handhaafde de terugvordering van € 9.999,60. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.461,-.

Uitspraak

13/176 WW
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van
28 november 2012, 12/313 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.M.C. Kooijman hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft op verzoek van de Raad nadere informatie verstrekt.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 maart 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 3 november 2008 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 28 januari 2009 heeft het Uwv appellant toestemming verleend om gedurende de periode van 10 november 2008 tot en met 10 mei 2009 werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf te gaan verrichten (startperiode). In dat besluit is tevens bepaald dat tijdens deze periode de uitkering van appellant doorloopt en dat op die uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering wordt gebracht. Tot slot is bepaald dat de uitkering over deze periode als voorschot betaalbaar wordt gesteld. De WW-uitkering is met ingang van 11 mei 2009 beëindigd, omdat appellant in een gesprek met zijn werkcoach had gemeld met ingang van die dag volledig werkzaam te zijn als zelfstandige.
1.2. Bij besluit van 9 september 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant een te hoog voorschot heeft ontvangen en heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 9.999,60 teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 20 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Gebleken is dat appellant al voor 10 november 2008
(meer dan incidenteel) werkzaam was als freelancer. Volgens het Uwv is appellant ten onrechte in aanmerking gebracht voor de startperiode, aangezien appellant geen startende zelfstandige was. Dit brengt volgens het Uwv met zich dat de door appellant gewerkte uren moeten worden gekort op de WW-uitkering. Appellant was vanaf 10 november 2008 volledig werkzaam als zelfstandige, zodat hij vanaf die datum geen recht meer heeft op een
WW-uitkering
.Volgens het Uwv is de WW-uitkering over de periode van 10 november 2008 tot en met 10 mei 2009 ter hoogte van € 16.940,96 ten onrechte betaald. Het Uwv komt in bezwaar niet ten nadele terug van de eerder genomen beslissing, zodat het bedrag van de terugvordering wordt gehandhaafd op € 9.999,60.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft voorop gesteld dat appellant de in de periode van 10 november 2008 tot en met 10 mei 2009 verrichte werkzaamheden al voorafgaande aan de startperiode als freelancer heeft verricht. Daarmee voldoet appellant niet aan de in artikel 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW opgenomen voorwaarde dat de werkzaamheden die de werknemer in de startperiode zal verrichten nog geen aanvang hebben genomen. Volgens de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv ten tijde van het toekennen van de startperiode op de hoogte was van de reeds door appellant verrichte werkzaamheden. De enkele niet nader onderbouwde stelling met betrekking tot de vrij te laten uren, heeft de rechtbank buiten beschouwing gelaten. De rechtbank is van oordeel dat appellant het werknemerschap geheel heeft verloren en dat het recht op WW-uitkering geheel is geëindigd. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het recht op WW-uitkering terecht ingetrokken en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 10 november 2008 tot en met 10 mei 2009 teruggevorderd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden.
Appellant heeft daartoe aangevoerd dat hij wel degelijk voor een startperiode in aanmerking kwam, omdat zijn werkzaamheden als zelfstandige nog niet waren aangevangen. Hij was voordien slechts sporadisch werkzaam als freelancer en die werkzaamheden hadden een geheel ander karakter dan de werkzaamheden als zelfstandige. Voor het werk als zelfstandige heeft hij zich - op advies van zijn werkcoach - opnieuw ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) en een nieuw BTW-nummer aangevraagd. Daarnaast heeft hij op kosten van het Uwv een ondernemingsplan geschreven. Voorst meent appellant dat hij erop mocht vertrouwen dat hij aanspraak had op de startperiode. Hij heeft benadrukt dat hij het Uwv volledig heeft geïnformeerd over zijn situatie, achtergrond en plannen. In eerste instantie is hem gezegd dat hij niet voor de startperiode in aanmerking zou komen. Nadat hij zijn situatie nogmaals had toegelicht, heeft het Uwv geconcludeerd dat hij wel in aanmerking kwam voor een startperiode. Dat appellant het Uwv volledig heeft geïnformeerd over zijn werkzaamheden als freelancer blijkt volgens hem ook uit zijn bewijs van inschrijving bij het WERKbedrijf. Appellant heeft benadrukt dat bij het verlenen van de startperiode geen voorbehouden zijn gemaakt. Het intrekken van de startersperiode is volgens hem in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij wordt benadeeld, omdat als het Uwv direct had geoordeeld dat hij geen startende zelfstandige was, hij gebruik had kunnen maken van urenverrekening waarbij de uren die hij werkzaam is geweest als freelancer tijdens de uitkering zouden kunnen worden vrijgelaten.
3.2.
Het Uwv heeft, op de vraag van de Raad of er rekening kan worden gehouden met vrij te laten uren in verband met de werkzaamheden van appellant als freelancer, toegelicht dat de WW-uitkering van appellant is gebaseerd op een arbeidspatroon van 40 uren per week. Gelet op het feit dat appellant te kennen heeft gegeven tien tot twaalf uren per week naast zijn loondienstverband als freelancer te hebben gewerkt, gaat het Uwv uit van elf vrij te laten uren per week. Ervan uitgaande dat appellant over de gehele periode van 10 november 2008 tot en met 10 mei 2009 40 uren per week als zelfstandige heeft gewerkt, is er nog sprake van elf uren werkloosheid. Over deze uren zou appellant volgens het Uwv dan nog recht hebben op een WW-uitkering. Voor de terugvordering zou dit geen gevolgen hebben. Als wordt uitgegaan van een recht op WW-uitkering van elf uren per week in de periode van
10 november 2008 tot en met 10 mei 2009, zou de terugvordering € 12.281,75 bedragen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Naast de door de rechtbank in 2.1 genoemde wettelijke bepalingen, zijn in dit geding de volgende bepalingen van de WW van belang:
Artikel 8
1.
Een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd, behoudt de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.
2.
Een persoon, wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, herkrijgt bij beëindiging van die werkzaamheden de hoedanigheid van werknemer, indien de werkzaamheden worden beëindigd binnen een periode die gelijk is aan de uitkeringsduur, danwel binnen anderhalf jaar, indien de uitkeringsduur korter is dan anderhalf jaar.
(…)
Artikel 20
1.
Het recht op uitkering eindigt:
a. voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest;
(…)
2.
Voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, eindigt het recht op uitkering terzake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.
(…)
Artikel 22a
1.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het Uwv een dergelijk besluit of trekt dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
b. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
(…)
Artikel 36
1.
De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a (…) onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uwv teruggevorderd.
(…)
4.2.
Niet in geschil is dat appellant voorafgaande aan de startperiode, die liep van
10 november 2008 tot en met 10 mei 2009, werkzaamheden heeft verricht als freelancer. Op 10 november 2008 is appellant weliswaar een nieuwe onderneming gestart, [naam onderneming], maar duidelijk is dat de werkzaamheden als zelfstandige in het verlengde liggen van zijn werkzaamheden als freelancer. Appellant heeft ter zitting bij de rechtbank ook verklaard dat hij diverse werkzaamheden, zoals webdesign, die hij als freelancer heeft verricht, ook heeft verricht in het bedrijf [naam onderneming]. Zijn doelgroep is echter verbreed en als zelfstandige heeft appellant ook acquisitie verricht. Zoals de rechtbank heeft overwogen betreffen de verschillen tussen de oude en nieuwe onderneming niet de aard van de werkzaamheden, maar meer de te verrichten werkzaamheden die gepaard gaan met het fulltime drijven van een grotere onderneming. Appellant voldoet dus niet aan de voorwaarde als bedoeld in art. 77a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, namelijk dat de werkzaamheden nog geen aanvang hebben genomen. Dit betekent dat appellant ten onrechte toestemming is verleend voor de startperiode.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het intrekken van de toestemming in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij is van belang dat niet gebleken is dat het Uwv ten tijde van het toekennen van de startperiode op de hoogte was van de reeds door appellant verrichte werkzaamheden als freelancer. Op het aanvraagformulier voor een
WW-uitkering heeft appellant op de vraag of hij nevenwerkzaamheden had, het antwoord aangekruist “niet betaalde arbeid (bijvoorbeeld vrijwilligerswerk)”. Ook uit het bewijs van inschrijving bij het WERKbedrijf, waarin als appellants beroep van inschrijving “bedrijfsleider/ondernemer grafisch ontwerpbureau” is vermeld, volgt niet zonder meer dat appellant voorafgaande aan zijn werkloosheid als zelfstandige of als freelancer werkzaam is geweest. Voor het standpunt van appellant dat hij zijn werkcoach mondeling over zijn freelancewerkzaamheden zou hebben geïnformeerd, zijn evenmin aanknopingspunten te vinden. Appellant heeft in hoger beroep weliswaar gesteld dat hij op advies van zijn werkcoach zich eerst uit het register van de KvK heeft laten uitschrijven om zich vervolgens opnieuw te laten inschrijven en dat hij een nieuw BTW-nummer heeft aangevraagd, maar dit komt niet overeen met hetgeen appellant in zijn bezwaarschrift naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij op advies van de Belastingdienst en de KvK is gestopt als freelancer.
4.4.
Nu appellant achteraf bezien geen toestemming had voor een startperiode, heeft hij over de in die periode als zelfstandige gewerkte uren de hoedanigheid van werknemer verloren. Dit betekent dat het recht op WW-uitkering over die uren is geëindigd. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant vanaf 10 november 2008 volledig werkzaam is geweest als zelfstandige en dat hij vanaf die datum geen recht meer heeft op een WW-uitkering. Naar aanleiding van vragen van de Raad heeft het Uwv zich nader op het standpunt gesteld dat - gelet op de door appellant als freelancer verrichte werkzaamheden voorafgaande aan zijn werkloosheid - uit moet worden gegaan van elf vrij te laten uren per week. Ervan uitgaande dat appellant in de periode van 10 november 2008 tot en met
10 mei 2009 40 uren per week als zelfstandige heeft gewerkt, zou er nog sprake zijn van elf uren werkloosheid. Over deze uren zou appellant dan nog recht hebben op een WW-uitkering. In dat geval zou de terugvordering € 12.281,75 bedragen. Het Uwv heeft echter het eerder teruggevorderde bedrag van € 9.999,60 gehandhaafd. Appellant is daarmee niet tekort gedaan.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat niet als juist kan worden aanvaard dat appellant vanaf
10 november 2008 geen recht meer heeft op een WW-uitkering en dat in plaats daarvan herziening van dat recht naar elf uren per week met ingang van 10 november 2008 hier aangewezen is. Het bestreden besluit moet daarom wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd voor zover daarbij de
WW-uitkering van appellant per die datum is ingetrokken. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb met een herziening van het recht naar elf uren per week ingaande 10 november 2008 zelf in de zaak voorzien. Het bestreden besluit blijft in stand, voor zover het terug te vorderen bedrag is gehandhaafd op
€ 9.999,60.
5.
Van voor vergoeding in aanmerking komende schade is niet gebleken. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade zal daarom worden afgewezen.
6.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De voor verleende rechtsbijstand te vergoeden kosten worden begroot op € 974,- in beroep en € 487,- in hoger beroep, in totaal € 1.461,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 januari 2012 voor zover daarbij het recht op WW-uitkering met ingang van 10 november 2008 is ingetrokken;
  • herziet het recht op WW-uitkering naar elf uren per week met ingang van
10 november 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 20 januari 2012;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.461,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi

RB