ECLI:NL:CRVB:2014:136

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
12-1689 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om indicatie voor zorgfuncties Persoonlijke Verzorging en Begeleiding individueel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellant had een aanvraag ingediend voor indicatie voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding individueel (BG) op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag werd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) afgewezen, omdat de medische adviseur had vastgesteld dat de beperkingen van appellant niet van dien aard waren dat zorg vanuit de AWBZ geïndiceerd kon worden. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank op goede gronden tot de conclusie was gekomen dat CIZ terecht had geweigerd om appellant voor de gevraagde zorgfuncties in aanmerking te brengen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische onderbouwing gepresenteerd die zijn stelling dat er sprake was van zwaardere problematiek dan door CIZ was aangenomen, kon ondersteunen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, omdat de rapporten van de medisch adviseur niet onzorgvuldig waren en er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door CIZ. De Raad concludeerde dat appellant voldoende ondersteuning kan ontvangen vanuit voorliggende voorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

12/1689 AWBZ
Datum uitspraak: 22 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
14 maart 2012, 11/8398 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013 waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. de Witte. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is bekend met diverse aandoeningen (hernia, diabetes mellitus, angststoornis, discopathie met radiculopathie, status na cholecystectomie en verminderd gehoor) in verband waarmee hij in april 2011 een aanvraag om indicatie voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding individueel (BG) op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) heeft ingediend.
1.1.
Bij besluit van 24 mei 2011 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.2.
CIZ heeft het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van
17 oktober 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertoe heeft CIZ overwogen dat medisch adviseur H.M. Laane in zijn rapporten van 12 en 16 augustus 2011 heeft vastgesteld dat sprake is van een verlaagd psychosociaal welbevinden, hetgeen leidt tot matige beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid en tot lichte beperkingen op het gebied van bewegen/verplaatsen, de persoonlijke verzorging en het maatschappelijk leven. De beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid komen voor een belangrijk deel door het feit dat appellant de Nederlandse taal niet machtig is en zijn dus geen gevolg van ziekte en/of gebrek. De beperkingen op het gebied van persoonlijke verzorging zijn volgens Laane niet van dusdanige aard dat hiervoor zorg zou moeten worden geïndiceerd. Er bestaat volgens CIZ dan ook geen aanspraak op de functies BG en PV vanuit de AWBZ. De Zorgverzekeringswet (Zvw) voor huisartsenzorg, zorg van medisch specialisten, medicatie en fysiotherapie alsmede voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), zijn voor appellant wettelijk voorliggend op het indiceren van zorg vanuit de AWBZ. Daarnaast bieden in de situatie van appellant ook algemeen gebruikelijke voorzieningen (zoals een taalcursus, hulp van vrijwilligers of een boodschappendienst) in redelijkheid een oplossing voor zijn zorgbehoefte.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat appellant in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven, omdat het door CIZ uitgevoerde medisch onderzoek niet onzorgvuldig wordt geacht en niet is gebleken dat de beperkingen te licht zijn beoordeeld. Appellant heeft geen gegevens ingebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan het medisch oordeel. Ook heeft appellant niet onderbouwd dat hij met behulp van de door CIZ genoemde wettelijk voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen niet in staat zou zijn zelf de taken uit te voeren die tot de persoonlijke verzorging behoren, dan wel dat deze voorzieningen een onvoldoende antwoord op zijn hulpvraag zouden zijn.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hierbij heeft hij aangevoerd dat sprake is van zwaardere problematiek dan door CIZ is aangenomen. Appellant is beperkt in zijn persoonlijk en sociaal functioneren als gevolg waarvan hij hulp nodig heeft bij het buiten wandelen, boodschappen doen, douchen, schoenen aantrekken en het organiseren van praktische (dagelijkse) taken. Deze hulp gaat verder dan de gebruikelijke zorg voor partners. De situatie van appellant is niet stabiel en gaat achteruit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op goede gronden tot de conclusie gekomen dat CIZ terecht geweigerd heeft appellant voor de gevraagde AWBZ-zorgfuncties in aanmerking te brengen. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten om tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak te komen. De Raad overweegt hiertoe dat appellant ook in hoger beroep heeft nagelaten een (medische) onderbouwing te geven van zijn stelling dat sprake is van zwaardere problematiek dan CIZ in zijn besluitvorming heeft aangenomen. Nu verder niet is gebleken dat aan de juistheid van de rapporten van medisch adviseur Laane getwijfeld zou moeten worden, mocht CIZ zijn besluitvorming hierop baseren. Voor de beperkingen die appellant ondervindt, zoals vastgesteld door Laane, kan op basis van de gedingstukken worden aangenomen dat appellant hiervoor voldoende ondersteuning kan ontvangen vanuit voorliggende voorzieningen gebaseerd op de Wmo en de Zvw.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en H.J. de Mooij en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) R.L. Rijnen
IvR