ECLI:NL:CRVB:2014:1357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering op basis van wekeneis en de rol van gastouderwerkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die van november 2010 tot juli 2011 als gastouder werkzaam was, verzocht om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) na haar ontslag per 1 oktober 2011. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees haar aanvraag af, omdat zij niet voldeed aan de wekeneis van ten minste 26 gewerkte weken in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid. De werkzaamheden als gastouder werden niet meegeteld, omdat deze niet als een arbeidsovereenkomst werden aangemerkt, maar als een bemiddelingsovereenkomst.
Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 12 maart 2014 heeft appellante haar argumenten beperkt tot de stelling dat de ontzegging van de WW-uitkering in strijd was met artikel 8 en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Raad oordeelde dat appellante niet had onderbouwd hoe de Aanwijzing inbreuk maakte op haar rechten onder het EVRM. Ook werd vastgesteld dat er geen sprake was van ongelijke behandeling, aangezien de uitsluiting van gastouders in de Aanwijzing voor alle gastouders geldt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.