ECLI:NL:CRVB:2014:1348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAO-uitkering na fraudeonderzoek en cautieplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank oordeelde dat de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uwv terecht was. Appellant, die een WAO-uitkering ontving, werd verdacht van fraude na een anonieme tip. Het Uwv schorste de uitkering per 1 december 2010 en vorderde een bedrag van € 30.938,30 terug over de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 november 2010. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat appellant werkzaamheden verrichtte die een economische waarde vertegenwoordigen, en dat de cautieplicht niet was geschonden. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten en dat zijn werkzaamheden vooral gericht waren op het voorkomen van sociaal isolement. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende reden was om van terugvordering af te zien. De Raad concludeerde dat de werkzaamheden van appellant als economische arbeid konden worden gekwalificeerd en dat de terugvordering terecht was.