ECLI:NL:CRVB:2014:1342

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
23 april 2014
Zaaknummer
11-7431 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1994 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.D. van Doorn, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering te herzien naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft het onderzoek heropend om het Uwv in de gelegenheid te stellen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening werd gehouden met de situatie op 2 augustus 2011.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in zijn nieuwe besluit, dat op 21 november 2013 is genomen, voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft de psychische en fysieke beperkingen van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat hij geschikt is voor bepaalde functies, ondanks de door appellant aangevoerde bezwaren. De Raad heeft de geschiktheid van appellant voor de functies productiemedewerker en wikkelaar bevestigd, en geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 21 november 2013 ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de beperkingen van de appellant en de geschiktheid voor de geduide functies, waarbij de Raad de conclusies van de deskundigen heeft gevolgd.

Uitspraak

11/7431 WAO, 13/6269 WAO
Datum uitspraak: 23 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 november 2011, 11/4163 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.D. van Doorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Doorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.
De Raad heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek heropend om het Uwv in de gelegenheid te stellen op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek een nieuw besluit te nemen uitgaande van een effectueringsdatum 2 augustus 2011.
Op 21 november 2013 heeft het Uwv een nieuw besluit met onderliggende stukken ingezonden. Appellant heeft hier bij brief van 12 december 2013 op gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De Raad heeft hierop het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is in 1993 uitgevallen uit zijn werk als kelner. Sinds 1994 ontvangt hij, met een onderbreking van enige jaren, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 11 november 2010 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 12 januari 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 27 juli 2011 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 november 2010 gegrond verklaard en besloten de uitkering met ingang van
12 januari 2011 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Aan dit besluit heeft het Uwv een rapport ten grondslag gelegd van een bezwaarverzekeringsarts van 17 mei 2011, waarbij deze een eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast, alsmede een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 31 mei 2011, waarbij deze nieuwe functies heeft geduid.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen besluit 1 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij met name op psychiatrische gronden geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Voor zover hij wel duurzaam benutbare mogelijkheden zou hebben, meent hij dat hij ongeschikt is voor de geduide functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie en textielproductenmaker/medewerker gordijnen, in verband met daarin voorkomende deadlines. Verder acht hij zijn opleiding niet toereikend voor de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur. In de visie van appellant moet zijn WAO-uitkering onveranderd gebaseerd blijven op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
4.
Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting van de Raad op 21 augustus 2013 heeft het Uwv erkend dat het duiden van nieuwe functies in de bezwaarfase gevolgen had moeten hebben, in die zin dat niet langer de situatie op 12 januari 2011, maar de situatie op 2 augustus 2011 had moeten worden beoordeeld. De Raad heeft hierin aanleiding gezien om het onderzoek na de zitting te heropenen om het Uwv in de gelegenheid te stellen op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek een nieuw besluit te nemen uitgaande van de effectueringsdatum 2 augustus 2011.
5.
Bij besluit van 21 november 2013 (besluit 2) heeft het Uwv het in besluit 1 neergelegde standpunt gewijzigd in die zin dat de WAO-uitkering van appellant met ingang van
2 augustus 2011 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Aan besluit 2 zijn rapporten ten grondslag gelegd van de bezwaarverzekeringsarts van
13 november 2013 en van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 november 2013. De bezwaarverzekeringsarts heeft de eerder door hem voor de datum 12 januari 2011 opgestelde FML ook van toepassing geacht op de datum 2 augustus 2011. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de eerder door haar geselecteerde functies ook op die laatste datum voldoende actueel bevonden.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Nu het Uwv besluit 1 niet langer handhaaft, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De aangevallen uitspraak alsmede besluit 1 dienen te worden vernietigd.
6.2.
Nu besluit 2 niet geheel aan de bezwaren van appellant tegemoetkomt, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellant geacht mede te zijn gericht tegen besluit 2. Met betrekking tot dit besluit overweegt de Raad het volgende.
6.3.
Op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv heeft psychiater W.M.J. Hassing appellant onderzocht. Zij heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 14 mei 2010. Hassing heeft als diagnose gesteld een chronische aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming. Bij psychiatrisch onderzoek heeft appellant op haar geen ernstig depressieve, verwarde of psychotische indruk gemaakt. De nachtelijke belevingen van appellant - hij vertelde djinns te zien - zijn door haar geduid als pseudo hallucinatoir en hypnagoog, sterk cultureel bepaald en waarschijnlijk een uitdrukking van onlust of boosheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van het rapport van Hassing en appellant gezien op zijn spreekuur van 14 april 2011. Op het spreekuur heeft hij een beeld gezien vergelijkbaar met het door Hassing geschetste beeld. Hij is uitgegaan van dezelfde diagnose als Hassing en heeft de stoornis van appellant gekenschetst als een vrij milde stoornis. Wat betreft de psychische beperkingen van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts zich hierop gebaseerd. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aldus vastgestelde psychische beperkingen. Het rapport van Hassing geeft blijk van een gedegen onderzoek en de in het rapport neergelegde conclusies zijn op inzichtelijke en navolgbare wijze onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts genoegzaam onderbouwd waarom hij, mede op basis van zijn eigen bevindingen, de conclusies van Hassing heeft onderschreven en deze ook toepasbaar heeft geacht op de datum 2 augustus 2011. Dat de door appellant geraadpleegde psychiater D. Babuskova in haar brief van 22 december 2012 tot een andere diagnose komt vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van Hassing en de bezwaarverzekeringsarts. Babuskova geeft in haar brief geen inzicht in de wijze waarop zij tot haar diagnose is gekomen. Evenmin is vermeld op welke datum die diagnose betrekking heeft.
6.4.
Naast psychische beperkingen heeft de bezwaarverzekeringsarts ook fysieke beperkingen aangenomen in verband met bij appellant aanwezige knie- en rugklachten. Appellant heeft geen gegevens overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat deze beperkingen zijn onderschat.
6.5.
De bezwaarverzekeringsarts heeft op afdoende wijze gemotiveerd waarom hij geen urenbeperking heeft aangenomen. Appellant heeft geen aandoening die zou moeten leiden tot een urenbeperking op energetische of preventieve gronden. Dat psychiater R. Tonneyck, die heeft gerapporteerd in een eerdere zaak die betrekking had op de situatie van appellant op
8 december 2005, destijds op basis van het beeld dat hij toen heeft gezien heeft geconcludeerd tot een urenbeperking van 20 uur per week kan hieraan niet afdoen, gelet op het grote tijdsverloop sindsdien.
6.6.
Uit 6.3 tot en met 6.5 volgt dat bij de medische beoordeling, die ten grondslag ligt aan besluit 2, voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op 2 augustus 2011.
6.7.
De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050).
6.8.
Appellant is door de bezwaarverzekeringsarts aangewezen geacht op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. In de functie productiemedewerker metaal en elektro-industrie kunnen volgens een toelichting van de arbeidsdeskundig analist deadlines of productiepieken enkele keren per jaar voorkomen, met name bij machinestoringen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft deze functie, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, geschikt geacht voor appellant omdat geen sprake is van veelvuldige deadlines of productiepieken. De Raad acht deze benadering juist.
6.9.
De functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur vereist als opleidingsniveau basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. Voorts moet men in staat zijn een interne opleiding te volgen voor kennis van componenten, technieken (bijvoorbeeld solderen), montagevoorschriften en kwaliteitseisen. Appellant heeft tegenover diverse (verzekerings)artsen verklaard dat hij tot zijn 16e/17e jaar op school heeft gezeten. Gelet hierop, alsmede op de werkzaamheden als kelner die appellant in het verleden heeft verricht, volgt de Raad appellant niet in zijn standpunt dat hij niet over het vereiste opleidingsniveau beschikt voor deze functie.
6.10.
De Raad volgt ook overigens de door de bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichtingen en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de in 6.7 genoemde functies. Gelet hierop behoeft hetgeen appellant heeft opgemerkt over het voorkomen van deadlines in de functie textielproductenmaker/medewerker gordijnen geen bespreking.
6.11.
Uit 6.3 tot en met 6.10 volgt dat besluit 2 in rechte stand houdt. Het beroep van appellant tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.
7.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in beroep, op € 974,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 12,- aan reiskosten in hoger beroep, zijnde in totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2011 (besluit 1) gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2013 (besluit 2) ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.960,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 154,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2014.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) M.P. Ketting
JvC