ECLI:NL:CRVB:2014:1282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Uitleg van dagloonregeling in het kader van gedeeltelijke werkloosheid en de toepassing van artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het dagloon van een appellant die gedeeltelijk werkloos was. De appellant had een nieuwe dienstbetrekking aangegaan na een eerdere dienstbetrekking, en verzocht om toepassing van de dagloonregeling uit artikel 17 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. De Raad oordeelde dat voor aanspraak op deze regeling niet vereist is dat de nieuwe dienstbetrekking volledig is beëindigd, maar dat het voldoende is dat er binnen de relevante periode werkloosheid is ontstaan uit de nieuwe dienstbetrekking. Het geschil betrof de uitleg van de zinsnede 'naar de mate waarin de dienstbetrekking in de plaats is gekomen van de oude dienstbetrekking'. De Raad concludeerde dat deze zinsnede op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als in een eerdere uitspraak van 5 december 2011. Dit betekent dat het loon uit de oude dienstbetrekking moet worden vermenigvuldigd met een breuk, waarbij de teller het aantal uren van de nieuwe dienstbetrekking is en de noemer het aantal uren van de oude dienstbetrekking. De Raad bevestigde dat het Uwv het dagloon correct had vastgesteld op € 82,62, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.