ECLI:NL:CRVB:2014:1276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
13-543 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die werkzaam was op basis van een nul urencontract bij een B.V., had op 31 maart 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Hij gaf aan zelf ontslag te hebben genomen, maar de Raad oordeelde dat hij verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank had eerder het bezwaar van de appellant tegen de afwijzing van het UWV gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de appellant zelf ontslag had genomen en dat er geen aanknopingspunten waren voor een verminderde verwijtbaarheid. De appellant had in hoger beroep zijn standpunt herhaald, maar geen nieuw bewijs aangedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

13/543 WW
Datum uitspraak: 16 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 december 2012, 12/2810 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Appellant en
mr. Van Diepen zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam bij [naam B.V.] op basis van een zogenoemd nul urencontract. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor zes maanden en eindigde op
28 februari 2012. Na afloop van deze periode is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend verlengd voor zes maanden. Appellant heeft feitelijk doorgewerkt tot en met 9 maart 2012.
1.2. Appellant heeft op 31 maart 2012 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft appellant als reden voor het einde van de dienstbetrekking gegeven “Zelf ontslag genomen”. Als reden voor ontslagname heeft hij vermeld:
“Ik vond het niet meer prettig werken, ik kreeg niet het gevoel dat ik gewaardeerd werd. Ik haalde goede prestatie en was altijd inzetbaar, maar kreeg geen vertrouwen die nodig was. Ik werkte daar met plezier en hebt dat ook duidelijkgemaakt”.
1.3. Bij besluit van 3 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat hij niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 26 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Voor zover in hoger beroep van belang heeft de rechtbank hiertoe als volgt overwogen.
2.1.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van verwijtbare werkloosheid dienen alle feiten en omstandigheden te worden betrokken die tot het ontslagbesluit hebben geleid
(CRvB 8 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8715). De letterlijke bewoordingen van appellant op het aanvraagformulier dienen daarom te worden gezien in de context van de gebeurtenissen die tot het ontslag hebben geleid.
2.2.
In de toelichting van appellant heeft de rechtbank aanleiding gezien om M. Wilting, operationeel medewerker bij [naam B.V.], te horen. De rechtbank ziet in haar verklaring een bevestiging van hetgeen appellant bij zijn aanvraag en in bezwaar naar voren heeft gebracht. Hij heeft immers op het aanvraagformulier te kennen gegeven dat hij zelf ontslag heeft genomen omdat hij niet meer prettig werkte bij [naam B.V.]. In bezwaar heeft appellant gezegd dat hij na zijn terugkeer niet meer inzetbaar wilde zijn voor het bedrijf. Om deze reden heeft de rechtbank de verklaring van appellant, dat het initiatief van de beëindiging van zijn werkzaamheden bij [naam B.V.], niet aannemelijk geacht. De rechtbank is van oordeel dat appellant zelf ontslag heeft genomen.
2.3.
Nu niet is gebleken dat van appellant niet langer kon worden gevergd zijn werkzaamheden voort te zetten, is hij verwijtbaar werkloos geworden. Aanknopingspunten die leiden tot een verminderde verwijtbaarheid zijn er niet.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij geen ontslag heeft genomen maar dat hij niet meer is opgeroepen. Volgens appellant is Wilting een onbetrouwbare getuige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep richt zich alleen tegen de aangevallen uitspraak voor zover hierin de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.2.
Voor de in dit verband toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 2.2.1 van de aangevallen uitspraak.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Voor een andersluidend oordeel zijn ook in hoger beroep geen aanknopingspunten. Appellant heeft in hoger beroep immers geen (nader) bewijs aangedragen voor zijn stelling dat het initiatief van de beëindiging van zijn werkzaamheden bij [naam B.V.] lag. De niet nader toegelichte stelling van appellant dat Wilting een onbetrouwbare getuige is, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
4.4.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en M. Greebe en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2014.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D. Heeremans
IvR