ECLI:NL:CRVB:2014:1231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan betrokkene door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. Betrokkene ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, maar het college heeft deze bijstand ingetrokken op basis van de veronderstelling dat betrokkene niet meer op het uitkeringsadres woonde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had geoordeeld dat de intrekking van de bijstand over een bepaalde periode niet terecht was, omdat er onvoldoende bewijs was dat betrokkene niet op het uitkeringsadres woonde.
De Raad heeft vastgesteld dat de bewijslast bij het college ligt, aangezien het hier gaat om een voor betrokkene belastend besluit. De Raad oordeelt dat het college niet in staat is geweest om voldoende bewijs te leveren dat betrokkene in de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2010 geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De verklaringen van betrokkene zijn niet eenduidig, maar de Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank dat de onderzoeksbevindingen van het college onvoldoende zijn om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene. De kosten voor rechtsbijstand en reiskosten worden in totaal begroot op € 1.014,40. Tevens wordt er griffierecht geheven van € 466,- van het college. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 april 2014.