ECLI:NL:CRVB:2014:1155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wet Wajong na beëindiging WAO-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant, die in 2000 een motorongeval had gehad, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. De Raad oordeelde dat de appellant, op basis van eerdere besluiten die in rechte vaststonden, in staat moest worden geacht om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Dit was het gevolg van de beëindiging van zijn WAO-uitkering in 2002, waarbij was vastgesteld dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van de appellant voor de Wajong terecht was afgewezen, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de wet. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant, ondanks zijn beperkingen, niet arbeidsongeschikt was in de zin van de Wet Wajong. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de WAO en de Wajong niet significant verschilde, en dat de appellant geen recht had op een uitkering of arbeidsondersteuning. De Raad concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv, die de afwijzing van de Wajong-aanvraag steunden, terecht waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.