In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft een geschil over de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WIA-uitkering ontvangt. De Raad had eerder, op 19 juli 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat er een motiveringsgebrek was in de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag lag. Het Uwv werd opgedragen om een nader medisch onderzoek uit te voeren conform het Protocol chronisch vermoeidheidssyndroom.
In het rapport van 16 september 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts W.C. Hovy de medische protocollen toegelicht en geconcludeerd dat appellant niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft beperkingen in de belastbaarheid van appellant vastgesteld, maar heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding was om de behandelende psychotherapeut te raadplegen. Appellant heeft deze conclusie betwist en stelde dat het Uwv niet voldoende onderzoek had gedaan.
De Raad heeft de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv het motiveringsgebrek had hersteld. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts op inzichtelijke wijze had gemotiveerd dat de beoordeling van de belastbaarheid van appellant, ook volgens het Protocol, niet tot wijziging leidde. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.948,-.