ECLI:NL:CRVB:2014:1085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
10-7084 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om een nieuw besluit te nemen over invordering van terug te betalen bedragen en WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 november 2010, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij beslissing op bezwaar van 26 november 2009 geweigerd een nieuw besluit te nemen over de invordering van door appellant terug te betalen bedragen en had tevens beslist over de rechten van appellant op een WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2003 tot 13 mei 2004. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen specificaties heeft verstrekt van de reeds ingehouden bedragen. Het Uwv heeft echter zijn standpunt gehandhaafd en verwezen naar eerdere besluiten die volgens hen voldoende duidelijkheid boden over de invordering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en het onderzoek ter zitting vond plaats op 19 februari 2014. Appellant is niet verschenen, terwijl het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw overwogen en is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om op de eerder genomen besluiten van het Uwv terug te komen. De Raad heeft zich verenigd met het oordeel van de rechtbank en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Tevens is het verzoek van appellant om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 2 april 2014.

Uitspraak

10/7084 TW
Datum uitspraak: 2 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
22 november 2010, 09/2912 en 09/2913 (aangevallen uitspraak), voor zover de aangevallen uitspraak ziet op de zaak 09/2913
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Elfferich-van der Woude hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft - gevoegd met het geding onder nummer 10/7083 WAO - plaatsgevonden op 31 augustus 2012. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst en is het onderzoek heropend.
Partijen hebben hun standpunten nader schriftelijk uiteengezet.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 19 februari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1.Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten verwijst de Raad allereerst naar de uitspraak van de Raad van 19 december 2013 in de afgesplitste zaak met nummer 10/7083 (ECLI:NL:CRVB:2013:2987). Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 26 november 2009 (bestreden besluit) tegen het uitblijven van een beslissing heeft het Uwv, met verwijzing naar eerder genomen besluiten over de wijze van invordering, geweigerd een nieuw besluit te nemen over de invordering van door appellant terug te betalen bedragen. Voorts is bij het bestreden besluit alsnog beslist over de rechten van appellant op een WAO-uitkering over de periode 1 januari 2003 tot 13 mei 2004.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft nagelaten specificaties te verstrekken van de reeds ingehouden bedragen.
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat aan appellant bij in ieder geval de besluiten van 27 november 2007 en 11 februari 2008 beslissingen zijn genomen over de invordering van de van appellant teruggevorderde uitkeringen zodat er geen aanleiding is daarop terug te komen. Voorts heeft het Uwv met specifieke verwijzingen naar de in het dossier aanwezige stukken bij brief van 24 mei 2013 over de periode vanaf 1 augustus 1998 uiteengezet welke wijzigingen zich in de aanspraken van appellant op uitkering vanaf die datum hebben voorgedaan en welke gegevens en besluiten daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.
De Raad komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank in de aangevallen uitspraak en verenigt zich met het standpunt van het Uwv dat met betrekking tot de invordering geen aanleiding bestaat om op de eerder genomen besluiten terug te komen. De Raad voegt hier aan toe dat in de uitvoerige brief van het Uwv van 24 mei 2013, zoals deze nog is aangevuld bij brief van 25 juli 2013, en waarin nauwgezet en overtuigend het verloop van appellants uitkeringssituatie is weergegeven, geen aanknopingspunten zijn gelegen voor een andersluidend oordeel.
5.
Nu het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze ziet op de zaak 09/2913;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn
IvR