In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de WAO- en TW-uitkering van appellant, die sinds 1969 een WAO-uitkering ontvangt. Het Uwv heeft na een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar de aanspraak van appellant op deze uitkeringen. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant samen met zijn dochter werkzaamheden heeft verricht in een eenmanszaak, wat resulteerde in inkomsten die aan hem zijn toegerekend. Het Uwv heeft de WAO-uitkering van appellant herzien en een terugvordering ingesteld van onterecht ontvangen uitkeringen over een periode van enkele jaren. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Uwv terecht is uitgegaan van inkomsten uit arbeid die aan appellant moeten worden toegerekend. De Raad oordeelt dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de uitkeringen van appellant gehandhaafd blijven. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in bezwaar en beroep.