ECLI:NL:CRVB:2014:1081

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
13-1387 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. van den Ende, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber, had dit verzoek eerder afgewezen op 22 december 2011 en deze afwijzing gehandhaafd na bezwaar op 7 juni 2012.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat er sprake was van een fundamentele en structurele verstoring van de relatie met zijn vader, die ontkoppeling rechtvaardigde. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd en zijn standpunt niet onderbouwd met aanvullende stukken. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Minister het verzoek op goede gronden had afgewezen.

De Raad concludeerde dat er geen bewijs was voor een structureel conflict tussen appellant en zijn vader, en dat de appellant niet had aangegeven dat hij geen contact wilde. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, waaruit bleek dat er geen sprake was van een zodanige verstoring van de relatie die ontkoppeling rechtvaardigde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1387 WSF
Datum uitspraak: 26 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 februari 2013, 12/825 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld en de Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellant is, na bericht, niet verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.M. Naber.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 22 december 2011 heeft de Minister het verzoek van appellant om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van zijn vader (verzoek om loskoppeling) afgewezen.
1.2. Na bezwaar heeft de Minister deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 7 juni 2012 (bestreden besluit).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat - kort gezegd - appellant niet heeft aangetoond dat sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie tussen ouder en kind dat ontkoppeling de enige weg is, zoals in gevallen waarbij ernstig fysiek en/of geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. De door appellant overgelegde stukken zijn daarvoor onvoldoende.
3.
In hoger beroep heeft appellant - onder verwijzing naar de eerder in bezwaar en beroep overgelegde stukken - aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een zodanig fundamentele en structurele verstoring van de relatie met zijn vader dat ontkoppeling de enige weg is.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de Minister het verzoek van appellant op goede gronden heeft afgewezen. De Raad verenigt zich met het door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Hij heeft zijn standpunt evenmin onderbouwd met (nadere) stukken van een onafhankelijke derde.
4.3.
De Raad voegt daaraan toe dat ook uit de stukken van de rechtbank Dordrecht met betrekking tot een omgangsregeling tussen appellant en zijn vader niet valt al te leiden dat sprake is van een structureel conflict. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn mening omtrent een omgangsregeling te geven en dus niet gezegd dat hij geen contact wilde. De rechtbank heeft bij beschikking van 3 maart 2010 de (door appellants moeder verzochte) omgangsregeling van één weekend per veertien dagen alsmede een paar weken in de zomervakantie vastgesteld.
4.4.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) M.P. Ketting

TM