ECLI:NL:CRVB:2014:1049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van verblijfstitel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 2007 vanuit Irak naar Nederland is gekomen, had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant rechtmatig in Nederland verbleef, maar niet tot de kring van WWB-rechthebbenden behoorde op basis van zijn verblijfstitel. De appellant had eerder bijstand ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij niet langer beschikte over een verblijfstitel die recht op bijstand gaf.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant tijdens de relevante periode geen vreemdeling was in de zin van de WWB, maar dat dit niet betekent dat hij recht had op bijstand. De Raad heeft ook overwogen dat de situatie van de appellant niet vergelijkbaar is met die van andere vreemdelingen die onder bijzondere bescherming vallen op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad concludeert dat het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.