ECLI:NL:CRVB:2014:1049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
12-4477 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van verblijfstitel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 2007 vanuit Irak naar Nederland is gekomen, had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant rechtmatig in Nederland verbleef, maar niet tot de kring van WWB-rechthebbenden behoorde op basis van zijn verblijfstitel. De appellant had eerder bijstand ontvangen, maar deze was beëindigd omdat hij niet langer beschikte over een verblijfstitel die recht op bijstand gaf.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant tijdens de relevante periode geen vreemdeling was in de zin van de WWB, maar dat dit niet betekent dat hij recht had op bijstand. De Raad heeft ook overwogen dat de situatie van de appellant niet vergelijkbaar is met die van andere vreemdelingen die onder bijzondere bescherming vallen op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad concludeert dat het college terecht de aanvraag om bijstand heeft afgewezen, en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam is bevestigd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/4477 WWB
Datum uitspraak: 25 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2012, 12/292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 18 februari 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 2007 vanuit Irak naar Nederland gekomen. Bij besluit van 2 maart 2009 heeft het college appellant met ingang van 6 februari 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) verleend.
1.2.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de Minister voor Immigratie en Asiel de aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning regulier afgewezen. Appellant is daarbij wel uitstel van vertrek verleend tot 15 juni 2012 op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Bij besluit van 28 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 augustus 2011, heeft het college de uitkering ingevolge de WWB van appellant met ingang van 1 april 2011 beëindigd, op de grond dat appellant niet langer beschikt over een verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat. Bij de uitspraak van 19 april 2012 (11/3929) heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 2 augustus 2011 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de Raad heeft bij uitspraak van 25 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX2776) de uitspraak van 19 april 2012 bevestigd.
1.3.
Op 30 juni 2011 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingevolge de WWB bij het college ingediend. Appellant wenst bijstand met ingang van 1 april 2011.
1.4.
Bij besluit van 22 juli 2011 heeft het college deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant rechtmatig in Nederland verblijft, maar op grond van zijn verblijfstitel niet behoort tot de kring van WWB-rechthebbenden.
1.5.
Bij besluit van 8 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellant met name gewezen op zijn gezondheidstoestand en het feit dat op medische gronden huisvesting in zijn eigen woning essentieel is. Appellant betoogt dat hij weliswaar aanspraak kan maken op medische zorg, maar die zorg kan niet adequaat zijn als hij in de sociale opvang moet verblijven. De huur van zijn woning kan niet worden betaald uit de financiële ondersteuning die appellant van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en/of het college in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) krijgt. Deze uitkomst is gelet op de mensenrechten onacceptabel. Op deze manier appellant aan zijn lot overlaten is in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In dit verband doet appellant een beroep op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 21 januari 2011, inzake M.S.S. tegen België en Griekenland, no. 300696/09, EHRC 2011, 42.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dat betekent dat hier beoordeeld moet worden de periode van 1 april 2011 tot en met 22 juli 2011.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant tijdens deze periode geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan valt appellant onder artikel 16, tweede lid, van de WWB en kan het college hem zelfs op grond van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, geen bijstand ingevolge de WWB verlenen.
4.3.
De Raad wijst allereerst op zijn uitspraken van 9 november 2011, ECLI:CRVB:2011:BU4382 en 22 november 2011, ECLI:CRVB:2011:BU6844. De Raad heeft daarin uitdrukkelijk overwogen dat - en op welke gronden - een eventuele positieve verplichting om recht te doen aan artikel 8 van het EVRM ten aanzien van vreemdelingen als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB niet met toepassing van de WWB gestalte moet worden gegeven. Indien ten aanzien van deze vreemdelingen een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, rust deze op het bestuursorgaan dat belast is, of de bestuursorganen die belast zijn, met de uitvoering van de wettelijk geregelde voorzieningen voor vreemdelingen. Aan de vraag of de betrokkene in het kader van de WWB is aan te merken als een kwetsbaar persoon die op grond van artikel 8 van het EVRM bijzondere bescherming geniet, wordt dan niet toegekomen.
4.4.
Het beroep van appellant op artikel 3 van het EVRM slaagt om dezelfde redenen evenmin. Overigens is de situatie van appellant niet te vergelijken met die van M.S.S., zoals die naar voren komt uit het onder 3 vermelde arrest. Van een vernederende of onmenselijke behandeling van appellant door het college is geen sprake. Appellant was ten tijde van de aanvraag niet verstoken van sociale opvang en financiële bijdragen waarmee hij in zijn basisbehoeften kon voorzien. Daarnaast is aan appellant de medisch noodzakelijke zorg verleend.
4.5.
Wat onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het college gehouden was de aanvraag af te wijzen.
4.6.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en A.M. Overbeeke en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.T.P. Pot

IJ