ECLI:NL:CRVB:2014:1029
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Brand
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Weigering indicatiebesluit AWBZ en voorliggende voorziening Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant, die sinds 2006 in Nederland verblijft zonder verblijfsvergunning, had een aanvraag ingediend bij het CIZ voor een indicatie op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het CIZ had de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet als verzekerde werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing van het CIZ niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen een ander besluit van het CIZ gegrond, omdat er geen beslissing was genomen over de proceskosten.
In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat het CIZ een nieuw besluit had genomen, waarin het eerdere besluit werd vervangen. De Raad oordeelde dat de behandeling van appellant voor depressieve klachten voorligt op de inzet van AWBZ-zorg, en dat appellant recht heeft op behandeling onder de Zorgverzekeringswet. De Raad heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het CIZ ongegrond verklaard, maar heeft CIZ wel veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.922,-- bedragen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze was aangevochten, en het beroep tegen het besluit van 22 september 2011 gegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 8 maart 2012 ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorginstanties om adequaat te reageren op aanvragen voor zorgindicaties, vooral in situaties waarin de aanvrager kwetsbaar is en mogelijk niet in aanmerking komt voor reguliere zorg op basis van de AWBZ. De Raad heeft ook de relevante artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in overweging genomen, maar oordeelde dat het beroep op schending van deze artikelen niet slaagde, omdat appellant feitelijk werd behandeld.