ECLI:NL:CRVB:2014:1009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
13-4661 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens schending inlichtingenverplichting en onduidelijkheid over verblijf

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend op 24 januari 2012, welke door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle op 21 juni 2012 was goedgekeurd voor de periode van 12 januari 2012 tot en met 31 maart 2012. Echter, met ingang van 1 april 2012 werd de bijstand beëindigd. De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

Vervolgens diende de appellant op 23 juli 2012 een nieuwe aanvraag om bijstand in, maar deze werd afgewezen omdat hij onvoldoende duidelijkheid had gegeven over zijn woon- en verblijfplaats. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde de appellant aan dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat het besluit van 21 juni 2012 op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat hij het besluit niet had ontvangen.

De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij het besluit niet had ontvangen. Bovendien had de appellant, ondanks zijn claim van dakloosheid, niet de nodige duidelijkheid verschaft over zijn verblijfplaats, wat een schending van de inlichtingenverplichting betekende. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld als gevolg van deze schending. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter.

Uitspraak

13/4661 WWB en 13/4662 WWB
Datum uitspraak: 25 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2013, 13/97 en 13/103 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Namens appellant is verschenen mr. Krauth. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 24 januari 2012 heeft appellant een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 21 juni 2012 heeft het college aan appellant bijstand toegekend voor de periode van 12 januari 2012 tot en met 31 maart 2012. Voorts heeft het college aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 april 2012 niet langer in aanmerking komt voor bijstand.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2012 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant van 5 augustus 2012 tegen het besluit van 21 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
1.3.
Op 23 juli 2012 heeft appellant een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant als adres opgegeven [adres] te [woonplaats] (uitkeringsadres). Bij besluit van 28 augustus 2012, gehandhaafd bij besluit van 29 november 2012 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn woon- en verblijfplaats.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Bestreden besluit 1
4.1.
Met betrekking tot bestreden besluit 1 heeft appellant aangevoerd dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 21 juni 2012 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Appellant betwist dat hij het besluit van 21 juni 2012 heeft ontvangen.
4.1.1.
Bij brief van 5 augustus 2012 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van
21 juni 2012 voor zover het college daarbij heeft besloten dat appellant met ingang van
1 april 2012 niet langer in aanmerking komt voor bijstand. Appellant heeft zich in zijn bezwaarschrift ook beklaagd over het feit dat hij om die reden opnieuw bijstand heeft moeten aanvragen en dat het weer een aantal weken gaat duren voordat hij een beslissing krijgt.
4.1.2.
Vervolgens heeft het college appellant bij brief van 10 augustus 2012 meegedeeld dat zijn bezwaar buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken is binnengekomen en heeft appellant de gelegenheid geboden om gegronde redenen aan te dragen waarom hij het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. In reactie hierop heeft appellant bij brief van
15 augustus 2012 te kennen gegeven dat hij niet wist dat hij in bezwaar kon gaan, totdat een adviseur hem hiervan op de hoogte heeft gebracht.
4.1.3.
Vaststaat dat het besluit van 21 juni 2012 is voorzien van een juiste rechtsmiddelenclausule.
4.1.4.
De gemachtigde van appellant heeft op 26 september 2012, in aanvulling op de gronden van het bezwaar, en opnieuw in hoger beroep gesteld dat appellant het besluit van 21 juni 2012 niet heeft ontvangen.
4.1.5.
Gelet op de in 4.1.2 genoemde brief van appellant van 15 augustus 2012, waarin appellant heeft meegedeeld pas bezwaar te hebben gemaakt nadat een derde hem dat had geadviseerd, is het niet geloofwaardig dat appellant het besluit van 21 juni 2012 niet heeft ontvangen.
4.1.6.
Verder heeft mevrouw H. Klaver, casemanager dak- en thuislozen, verklaard dat zij zowel voor als na het besluit van 21 juni 2012 de inhoud van dat besluit met appellant heeft besproken en dat zij uit de telefoongesprekken die zij met hem heeft gevoerd kon afleiden dat appellant het besluit had ontvangen. Omdat appellant het niet eens was met het besluit heeft zij hem gewezen op de in de toelichting bij het besluit opgenomen bezwaarclausule.
4.1.7.
Daarbij komt dat appellant op 23 juli 2012, dus nog voor het indienen van het bezwaarschrift, een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend. Niet valt in te zien waarom appellant een nieuwe aanvraag om bijstand zou indienen als hij nog in afwachting zou zijn van een beslissing op zijn aanvraag van 24 januari 2012.
Bestreden besluit 2
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 23 juli 2012 tot en met 28 augustus 2012.
4.2.1.
Met betrekking tot bestreden besluit 2 heeft appellant aangevoerd dat hij geen inkomen had, waardoor hij niet voortdurend op het adres van de daklozenopvang kon verblijven. Onder die omstandigheden is het niet terecht dat het college hem een verwijt heeft gemaakt van het niet doorgeven van het juiste verblijfadres.
4.2.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:89) moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn kan worden gevergd dat hij, voordat hij in aanmerking kan komen voor bijstand, controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2.3.
Niet in geschil is dat appellant in juli 2012 geen enkele keer en in augustus 2012 slechts twee keer heeft overnacht op het uitkeringsadres. Appellant heeft geen duidelijkheid gegeven over waar hij wel heeft verbleven. Dat appellant door een gebrek aan inkomsten ook elders heeft moeten verblijven laat onverlet dat appellant ook in dat geval duidelijkheid had moeten verschaffen over zijn feitelijke verblijfplaats. Appellant heeft dat niet gedaan. Daarmee heeft hij de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand als gevolg van die schending niet is vast te stellen.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.M. Overbeeke en
G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2014.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M. Sahin
sg