ECLI:NL:CRVB:2013:CA3839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/5059 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de UGM-uitkering in relatie tot de WW-uitkering van een gewezen militair

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de UGM-uitkering (Uitkeringswet gewezen militairen) van betrokkene in mindering mocht worden gebracht op zijn WW-uitkering. Betrokkene, geboren in 1952, had per 7 augustus 2007 functioneel leeftijdsontslag gekregen als beroepsmilitair en ontving sindsdien een UGM-uitkering. Na zijn ontslag heeft hij gewerkt als klachtbehandelaar en heeft hij op 2 januari 2012 recht gekregen op een WW-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter de UGM-uitkering in mindering gebracht op de WW-uitkering, waardoor deze niet werd uitbetaald. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de UGM-uitkering niet kan worden aangemerkt als een uitkering die gelijkgesteld kan worden met een ouderdomspensioen, en heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd. Het Uwv heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep heeft het Uwv zijn standpunt herhaald dat de UGM-uitkering moet worden gezien als een uitkering die bij wijze van oudedagsvoorziening is toegekend, en dat deze daarom in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de UGM-uitkering inderdaad gelijkgesteld moet worden met een ouderdomspensioen, zoals eerder is geoordeeld in een andere uitspraak. De Raad heeft geconcludeerd dat de UGM-uitkering terecht in mindering is gebracht op de WW-uitkering van betrokkene, aangezien de hoogte van de UGM-uitkering hoger is dan het recht op WW-uitkering. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5059 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 september 2012, 12/496 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.P. Arts een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 8 mei 2013, waar partijen niet zijn verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Aan betrokkene, geboren [in] 1952, is per 7 augustus 2007 functioneel leeftijdsontslag verleend als beroepsmilitair. Met ingang van 7 augustus 2007 is hem een uitkering toegekend op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UGM).
1.2. Betrokkene heeft na het functioneel leeftijdsontslag in dienstbetrekking gewerkt, laatstelijk van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 als klachtbehandelaar bij Maatschappelijke Dienstverlening Veluwe. Betrokkene heeft aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd bij appellant.
1.3. Bij besluit van 7 februari 2012 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 2 januari 2012 recht heeft op een WW-uitkering. Op die uitkering heeft appellant de UGM-uitkering in mindering gebracht, waardoor de WW-uitkering niet tot uitbetaling komt. Bij besluit van 22 maart 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 7 februari 2012 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de UGM-uitkering van betrokkene een met een ouderdomspensioen gelijk te stellen uitkering is, die op grond van artikel 34 van de WW in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat de UGM-uitkering niet kan worden aangemerkt als een uitkering die bij wijze van oudedagsvoorziening is toegekend. Volgens de rechtbank is niet voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW noch aan artikel 1, eerste lid, van het Besluit Regeling Gelijkstelling van uitkeringen met ouderdomspensioen (Stcrt. 1991, 244, hierna: Besluit), zodat appellant de UGM-uitkering niet op betrokkenes WW-uitkering in mindering mocht brengen.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hij heeft zijn standpunt herhaald dat de UGM-uitkering moet worden gezien als een uit een vervulde dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering die bij wijze van oudedagsvoorziening is toegekend voorafgaande aan een recht op ouderdomspensioen bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de WW en daarom moet worden gelijkgesteld met een ouderdomspensioen.
3.2. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar de overwegingen 2.2 en 2.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2. In de partijen bekende uitspraak van 10 oktober 2012 (LJN BX8998) is geoordeeld dat een UGM-uitkering een uitkering is die op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit met een ouderdomspensioen moet worden gelijkgesteld. Verwezen wordt naar de in die uitspraak onder 4.3.1 tot en met 4.3.5 opgenomen overwegingen.
4.3. Naar aanleiding van hetgeen betrokkene heeft aangevoerd bestaat er geen aanleiding daar in deze zaak anders over te oordelen. Hieruit volgt dat appellant de UGM-uitkering terecht in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering van betrokkene. Onbetwist is dat de hoogte van de UGM-uitkering hoger is dan het voor betrokkene vastgestelde recht op WW-uitkering, zodat terecht is bepaald dat de WW-uitkering niet aan betrokkene wordt uitbetaald.
4.4. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC