ECLI:NL:CRVB:2013:CA3825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/5410 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) en de beoordeling van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) aan appellant, die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Appellant heeft zich in 2006 ziek gemeld met buikklachten en is in 2007 geopereerd aan een coloncarcinoom. Na een periode van herstel heeft hij zich in 2008 opnieuw ziek gemeld vanwege aanhoudende fysieke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in 2010 medegedeeld dat hij recht heeft op een WGA-uitkering, maar appellant is van mening dat hij recht heeft op een inkomensuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad wijst erop dat de psychische klachten van appellant nauw samenhangen met zijn fysieke aandoening en dat verbetering van de fysieke situatie ook een positieve invloed kan hebben op de psychische klachten. De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts zijn inschatting van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid op een deugdelijke manier heeft gemotiveerd.

De Raad heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2013.

Uitspraak

11/5410 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 augustus 2011, 10/5464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als schilder. In 2006 heeft hij zich ziek gemeld met buikklachten. Begin 2007 is hij geopereerd aan een coloncarcinoom. Na een periode van herstel heeft appellant zich op 21 augustus 2008 opnieuw ziek gemeld vanwege aanhoudende fysieke en ontstane psychische klachten als gevolg van zijn aandoening en de postoperatieve gevolgen.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 12 augustus 2010 aan appellant meegedeeld dat hij volledig arbeidsongeschikt is en met ingang van 19 augustus 2010 recht heeft op een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering).
1.3. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat hij, gelet op zijn medische beperkingen, recht heeft op een inkomensuitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Appellant is van mening dat de stappen in het door het Uwv gehanteerde beoordelingskader niet dan wel onvoldoende zijn terug te vinden in de beoordeling door de verzekeringsarts en dat niet duidelijk wordt op grond waarvan een meer dan geringe kans op herstel wordt verwacht. Appellant heeft, ondersteund door een rapportage van het Instituut Psychosofia, diverse gegevens van zijn behandelaars ingebracht en besproken en daarbij ook expliciet gewezen op de voortdurend aanwezige psychische problematiek.
1.4. Bij besluit van 10 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts P. Van de Merwe van 1 december 2010, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 (LJN BH1896) heeft de rechtbank overwogen dat de stelling dat niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gevolgd, niet kan slagen aangezien beoordeeld moet worden of het bestreden besluit ten aanzien van de duurzaamheid is voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 1 december 2010, zoals verduidelijkt in de rapportage van 3 maart 2011, voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Naar het oordeel van de rechtbank komt uit de informatie van behandelend chirurg H.E. Lont van 16 februari 2009 en 12 oktober 2010 naar voren dat voor eiser een concrete behandeling in de vorm van een colostoma mogelijk is. Deze behandeloptie is - in het kader van een second opinion - op 7 april 2009 bevestigd door chirurg W.R. Schouten. De rechtbank heeft de stelling, dat over zodanige behandeling in medische kring geen overeenstemming bestaat, verworpen op de grond dat in de situatie van appellant de behandeling door twee artsen is voorgesteld. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit het verslag van het RIAGG van 8 september 2008 kan worden afgeleid dat de psychische klachten van appellant sterk samenhangen met de gevolgen van de operatieve ingreep. De bezwaarverzekeringsarts mocht dan ook binnen een jaar verbetering van de depressieve klachten inschatten bij zodanige behandeling. Volgens de rechtbank leiden de psychische klachten op zichzelf beschouwd evenmin tot het oordeel dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Dat appellant vooralsnog afziet van de aanleg van een colostoma leidt de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Raad van 1 oktober 2010 (LJN BN9296) niet tot een ander oordeel.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden in essentie herhaald. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het bestreden besluit genoegzaam is gemotiveerd. Volgens hem is niet aangetoond dat de energetische en psychische belastbaarheid zal toenemen na het aanbrengen van een colostoma. De informatie van de behandelend sector is redelijkerwijs niet goed vertaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij met ingang van 19 augustus 2010 recht heeft op een IVA-uitkering.
4.2. De Raad onderschrijft het ter zake gegeven oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Zoals de Raad heeft weergegeven in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (LJN BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. In het onderhavige geval berust die inschatting wat betreft de fysieke verbetering op de behandeloptie een colostoma aan te leggen, welke behandeling uitdrukkelijk op 27 januari 2009 door chirurg Lont is voorgesteld en die ook in second opinion door chirurg Schouten in zijn schrijven van 7 april 2009 aan chirurg Lont werd genoemd. De in hoger beroep ingebrachte nadere informatie van Schouten van 14 oktober 2011 bevat geen afwijkend standpunt. Uit de informatie heeft de bezwaarverzekeringsarts mogen afleiden dat na die behandeling verbetering in de belastbaarheid te verwachten viel. In zijn rapportage van 23 december 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn oordeelsvorming over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van het hoger beroepschrift nogmaals uitvoerig en overtuigend toegelicht. Dat appellant van de voorgestelde behandeling vooralsnog afziet, kan er niet toe leiden dat de bezwaarverzekeringsarts zijn inschatting voor verbetering niet op die mogelijke behandeling mocht baseren.
4.3. Nu de psychische situatie van appellant, zoals ook ter zitting bevestigd, nauw verweven is met de aard en gevolgen van zijn fysieke aandoening, heeft de bezwaarverzekeringsarts zich terecht op het standpunt gesteld dat verbetering van de fysieke situatie een positieve invloed op de psychische klachten zou hebben, waardoor eveneens de arbeidsbeperkingen zouden kunnen verminderen. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat appellant op 19 augustus 2010 recht heeft op een IVA-uitkering.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, wordt geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad acht voorts geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas
NW