ECLI:NL:CRVB:2013:CA3800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/2870 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een beslissing van de rechtbank Almelo. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarin zijn arbeidsongeschiktheid per 9 februari 2010 was vastgesteld op 40%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd deze mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 77,47%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad overweegt dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoert, in wezen een herhaling zijn van de argumenten die eerder in de eerste aanleg zijn besproken. De rechtbank had deze gronden al gemotiveerd afgewezen, en de Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. De medische onderbouwing van de arbeidsongeschiktheid is voldoende, en de Raad ziet geen aanleiding om af te wijken van de eerdere vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid.

Appellant heeft in hoger beroep een verklaring van psychiater M. Çatak overgelegd, waarin wordt gesteld dat appellant lijdt aan een chronisch depressief beeld. De Raad oordeelt echter dat deze verklaring niet leidt tot een ander oordeel, omdat deze dateert van meer dan drie jaar na de relevante datum van 9 februari 2010 en geen inzicht biedt in de situatie op die datum.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

11/2870 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 4 mei 2011, 10/615 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.S.R. Dijkstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis. Tevens was aanwezig T. Cetinkaya, tolk.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 januari 2010 heeft het Uwv appellant per 9 februari 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 40%.
1.2. Bij besluit van 4 mei 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van
11 januari 2010 gegrond verklaard en is bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid per
9 februari 2010 is vastgesteld op 77,47%.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besteden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is verricht. Er is op grond van hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat hij meer beperkt is dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is aangenomen. Evenmin is er aanleiding appellant te volgen in zijn stelling dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De mate van arbeidsongeschiktheid is per 9 februari 2010 dan ook terecht vastgesteld op 77,47%.
2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief van psychiater M. Çatak van 11 april 2013 in geding gebracht. Çatak meldt dat er in het huidig toestandsbeeld sprake is van een patiënt met een chronisch depressief beeld. Er waren episodes waarbij hij min of meer voor korte duur hersteld bleek. De diagnose dysthyme stoornis lijkt meer op zijn plaats.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De gronden die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, zijn in essentie een herhaling van de gronden in eerste aanleg. De rechtbank heeft deze gronden besproken en gemotiveerd geoordeeld waarom ze niet kunnen slagen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank hieromtrent en maakt deze tot de zijne.
3.3. De in hoger beroep overgelegde verklaring van Çatak leidt niet tot een ander oordeel. De verklaring dateert van meer dan drie jaar na de hier in geding zijnde datum 9 februari 2010. Uit de verklaring valt niet op te maken wat, naar de mening van Çatak, de situatie op de datum in geding was.
3.4. Appellant heeft geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
4. Uit hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. Baas
HD