ECLI:NL:CRVB:2013:CA3775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/4778 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van werknemerschap en WW-recht door werkzaamheden bij een ideële instelling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verlies van werknemerschap en WW-recht van appellante, die werkzaamheden verrichtte bij de Stichting Bureau Sociaal Raadslieden (BSR). Appellante was sinds 2 augustus 2010 in aanmerking voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar wilde daarnaast als vrijwilliger werken bij BSR. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de werkzaamheden bij BSR, gezien de aard en structuur, niet als traditioneel vrijwilligerswerk konden worden aangemerkt, wat leidde tot verlies van haar werknemerschap voor het aantal gewerkte uren.

Appellante had toestemming gekregen om een deeltijdopleiding te volgen en eerder als vrijwilliger bij een rechtswinkel te werken, maar het Uwv stelde dat de werkzaamheden bij BSR een economische waarde vertegenwoordigden en dat zij niet als werknemer in de zin van de WW kon worden beschouwd. De rechtbank bevestigde dit standpunt en verwierp de stellingen van appellante dat het werk bij BSR onder de definitie van vrijwilligerswerk viel.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat appellante niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op eerdere goedkeuringen voor vergelijkbare werkzaamheden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de werkzaamheden bij BSR tot verlies van WW-recht leidden.

Uitspraak

12/4778 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ?s-Hertogenbosch van
20 juli 2012, 12/1116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is met ingang van 2 augustus 2010 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een gemiddeld arbeidsurenverlies van 32 per week. Daarnaast is een eerder uitkeringsrecht voor acht uur per week herleefd. Appellante is in september 2010 begonnen met een deeltijdopleiding rechten aan de Juridische Hogeschool Tilburg. Voorwaarde voor het volgen van die opleiding was dat zij minimaal twintig uur per week werkzaamheden verricht. De toenmalige werkcoach van appellante heeft haar toestemming gegeven om de opleiding met behoud van haar WW-uitkering te volgen en om met ingang van 1 september 2010 gedurende een periode van drie maanden als vrijwilliger werkzaamheden te verrichten bij de rechtswinkel in Tilburg. Appellante heeft deze werkzaamheden gedaan tot september 2011.
1.2. In een e-mailbericht aan haar werkcoach van 6 december 2011 heeft appellante meegedeeld dat zij voor ongeveer acht uur als vrijwilliger kan gaan werken bij de Stichting Bureau Sociaal Raadslieden te Veldhoven (BSR) en gevraagd om een reactie daarop. De werkcoach heeft op 7 december 2011 geantwoord dat appellante, gezien de duur van haar werkloosheid, elk passend werkaanbod moet aanvaarden en dat zij niet nogmaals toestemming krijgt om met behoud van haar WW-uitkering een stage of vrijwilligerswerk te gaan doen. In een werkplan van 14 december 2011 is dit vastgelegd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 6 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 december 2011 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden bij BSR, bestaande uit het geven van juridisch advies op uiteenlopende rechtsgebieden, het bemiddelen bij het leggen van contacten met instanties en hulpverleners en het helpen met het opstellen van brieven en het invullen daarvan, werkzaamheden zijn die worden verricht in het economisch verkeer uit hoofde waarvan appellante niet als werknemer wordt beschouwd in de zin van artikel 20 van de WW en die daarom leiden tot een verlies van haar werknemerschap en van haar WW-recht voor het aantal uren dat zij die werkzaamheden verricht. Dat die werkzaamheden onbetaald zijn doet er naar de mening van het Uwv niet aan af dat zij een economische waarde vertegenwoordigen en werkzaamheden zijn waarmee doorgaans een geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de maatschappelijke normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Van traditioneel vrijwilligerswerk, dat verricht kan worden met behoud van uitkering, is volgens het Uwv geen sprake.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkzaamheden bij BSR, gezien de aard daarvan en de structuur waarbinnen die worden verricht, niet aangemerkt kunnen worden als traditioneel vrijwilligerswerk, zodat appellante, indien zij die werkzaamheden gaat verrichten, haar werknemerschap verliest voor het aantal gewerkte uren. De rechtbank heeft de stellingen van appellante verworpen dat het Uwv een aantal nader genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het werk bij BSR vrijwilligerswerk is in de zin van het Besluit niet-betaalde werkzaamheden WW-gerechtigden van 19 augustus 1998 (Stcrt. 1998, nr.161) en daarom niet leidt tot het verlies van de hoedanigheid van werknemer, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de WW. Zij heeft benadrukt dat BSR een ideële organisatie is die één betaalde kracht heeft, te weten een coördinator, en daarnaast een aantal onbeloonde medewerkers die de in 1.2 genoemde werkzaamheden doen. Appellante heeft gesteld dat het Uwv het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat het werk bij BSR voldoet aan de criteria van vrijwilligerswerk als genoemd op de website van het Uwv en dat zij in 2010 toestemming heeft gekregen voor vergelijkbare werkzaamheden als vrijwilliger bij de rechtswinkel Tilburg.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor een weergave van het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2. Het BSR is een ideële instelling waarvan de uitvoerende werkzaamheden worden verricht door onbetaalde medewerkers, die werkzaam zijn voor een per medewerker overeengekomen aantal uren per week en volgens een vooraf vastgesteld rooster. De werkzaamheden zijn van juridisch-adviserende aard en worden gecoördineerd door een betaalde kracht. De rechtbank heeft uit de aard van de werkzaamheden en de structuur waarbinnen die bij BSR plaatsvinden terecht afgeleid dat dit werkzaamheden zijn die tot het verlies van werknemerschap leiden. Appellante zou weliswaar geen loon ontvangen voor het werk bij BSR, maar dat neemt niet weg dat voor de werkzaamheden die zij zou gaan verrichten in het maatschappelijk verkeer, dat wil zeggen buiten het verband van BSR, een beloning mag worden verwacht.
4.3. Het beroep op het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft overwogen dat appellante aan vermeldingen op de website van het Uwv niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat zij het werk bij BSR zou kunnen gaan verrichten met behoud van uitkering en dat zij er ook niet op grond van de toestemming om het werk bij de rechtswinkel met behoud van uitkering te doen van uit mocht gaan dat zij vrijwilligerswerk op juridisch vlak mocht blijven verrichten. Bij ieder nieuw aan te vangen werk zal volgens de rechtbank overleg met het Uwv moeten plaatsvinden. Het Uwv heeft geen duidelijke en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat appellante altijd onbetaald juridisch werk zou mogen verrichten. De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank heeft overwogen en neemt die overwegingen over.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC