ECLI:NL:CRVB:2013:CA3766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/2538 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens niet-gemelde werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak heeft appellant, A. te B., hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Het Uwv had de WW-uitkering van appellant herzien en teruggevorderd wegens niet-gemelde werkzaamheden als zelfstandige. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door het Uwv niet te informeren over zijn werkzaamheden, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering en de oplegging van een boete van € 540,-. Appellant stelde in hoger beroep dat hij de inlichtingenverplichting wel was nagekomen, maar de Raad oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij het Uwv op de hoogte had gesteld van zijn werkzaamheden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WW-uitkering had herzien en de boete had opgelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak, voor zover door appellant aangevochten, moest worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan op 19 juni 2013.

Uitspraak

12/2538 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2012, 11/2018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 19 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. Seriese hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellant met ingang van 11 november 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) op basis van een gemiddeld arbeidsurenverlies van 40 per week.
1.2. Op 19 mei 2010 heeft appellant een gesprek gevoerd met zijn werkcoach [S.]. Omdat de werkcoach tijdens dat gesprek de indruk kreeg dat appellant werkzaam was als zelfstandige, hetgeen bij het Uwv niet bekend was, heeft het Uwv onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende WW-uitkering.
1.3. De resultaten van het onderzoek, neergelegd in een rapport van 20 oktober 2010, hebben ertoe geleid dat het Uwv bij besluit van 15 november 2010 de WW-uitkering van appellant met ingang van 4 januari 2010 voor 32 uur per week heeft herzien wegens door appellant verrichte werkzaamheden als zelfstandige. De over de periode van 4 januari 2010 tot en met
9 mei 2010 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 5.385,24 is van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 23 november 2010 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 540,- wegens overtreding van de inlichtingenverplichting. Bij besluit van 29 december 2010 heeft het Uwv geweigerd appellant een vergoeding toe te kennen in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om herleving van de volledige WW-uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 15 november 2010, 23 november 2010 en 29 december 2010.
1.4. Bij besluit van 25 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten genoemd in 1.3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank is ten aanzien van de aard en de omvang van de door appellant verrichte werkzaamheden uitgegaan van de verklaring van 7 oktober 2010 van appellant tegenover een inspecteur van het Uwv, waarvan de inhoud door appellant niet is weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat appellant van deze werkzaamheden melding heeft gemaakt bij het Uwv, zodat de in de WW neergelegde inlichtingenverplichting is geschonden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden het recht op WW-uitkering ingetrokken (lees: herzien). Omdat terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering dwingend is voorgeschreven en niet is gebleken dat terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële consequenties zal leiden, kan naar het oordeel van de rechtbank ook het besluit tot terugvordering in stand blijven. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank de boete terecht vastgesteld op € 540,-. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv op zijn aanvraag om herleving van de volledige WW-uitkering niet kan slagen.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij de inlichtingenverplichting wel is nagekomen, nu hij de werkcoach van het Uwv heeft meegedeeld dat hij een eigen bedrijf aan het opzetten was. Appellant heeft betoogd dat over de periode in geding geen aftrek van gewerkte uren kan plaatsvinden. Omdat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting kan volgens appellant ook de opgelegde boete niet in stand blijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WW behoudt een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van de WW niet als werknemer wordt beschouwd.
4.1.2. In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest ter zake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in deze wet wordt beschouwd.
4.1.3. Op grond van artikel 25 van de WW is de werknemer onder andere verplicht om aan het Uwv onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering.
4.1.4. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van WW-uitkering onder andere indien het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van artikel 25 van de WW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Op grond van het tweede lid kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
4.1.5. In artikel 36 van de WW is bepaald dat de uitkering die onder andere als gevolg van een besluit tot herziening van de uitkering onverschuldigd is betaald, door het Uwv wordt teruggevorderd.
4.1.6. Op grond van artikel 27a van de WW legt het Uwv een bestuurlijke boete op als de werknemer de inlichtingenverplichting van artikel 25 van de WW niet of niet behoorlijk is nagekomen.
4.2.1. Appellant heeft niet betwist dat hij vanaf 4 januari 2010 gedurende 32 uur per week werkzaam was als zelfstandige in een samen met [B.] geëxploiteerde levensmiddelenzaak. In geschil is of appellant het Uwv heeft geïnformeerd over deze werkzaamheden.
4.2.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat niet gebleken is dat appellant zijn werkcoach van het Uwv op de hoogte heeft gesteld van de door hem vanaf 4 januari 2010 verrichte werkzaamheden. Appellant heeft, vóór het in 1.2 genoemde gesprek op 19 mei 2010, twee gesprekken gevoerd met zijn toenmalige werkcoach [K.]. Uit het verslag van de werkintake van 30 oktober 2009 blijkt niet dat gesproken is over plannen om een eigen bedrijf te starten. Uit het verslag van het gesprek op 12 februari 2010, en het naar aanleiding daarvan opgestelde en door appellant ondertekende Werkplan van diezelfde datum, blijkt dat appellant die werkcoach heeft meegedeeld dat hij heeft nagedacht over het opstarten van een eigen onderneming in de schoonmaak, dat hij deze plannen verder wil voortzetten en dat hij zich daarvoor al per 1 januari 2010 heeft ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hieruit kan niet begrepen worden, zoals appellant heeft betoogd, dat hij de werkcoach heeft geïnformeerd over de door hem vanaf 4 januari 2010 verrichte werkzaamheden in zijn levensmiddelenzaak. Ook anderszins is niet gebleken dat appellant het Uwv heeft geïnformeerd over deze werkzaamheden. Hieruit volgt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.2.3. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW was het Uwv in dit geval dan ook verplicht tot herziening van de WW-uitkering van appellant. Deze dwingendrechtelijke bepaling biedt geen ruimte om, zoals door appellant bepleit, desondanks niet tot aftrek van de vanaf 4 januari 2010 gewerkte uren over te gaan. In hetgeen appellant heeft aangevoerd zijn ook geen dringende reden als bedoeld in artikel 22a, tweede lid, van de WW gelegen die het Uwv hadden moeten noodzaken om geheel of gedeeltelijk af te zien van herziening. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW was het Uwv vervolgens gehouden de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 4 januari 2010 tot en met 9 mei 2010 van appellant terug te vorderen.
4.3. In 4.2.2 is geconcludeerd dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het Uwv niet te informeren over de door hem vanaf 4 januari 2010 verrichte werkzaamheden in zijn levensmiddelenzaak. Appellant valt hiervan niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt te maken. Het Uwv was daarom verplicht appellant een boete op te leggen. Het bedrag van de boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellant.
5. Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover door appellant aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC