ECLI:NL:CRVB:2013:CA1952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-4814 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een restantvordering bijstand en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een restantvordering van bijstand aan appellant, die maandelijks € 50,-- aflost op een schuld van oorspronkelijk € 81.474,94 wegens teveel ontvangen bijstand. De bijstand van appellant is beëindigd op 1 april 2011, en het college van burgemeester en wethouders van Roermond heeft bepaald dat appellant de restantvordering van € 80.474,94 in één keer moet aflossen voor 1 juli 2011. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Roermond heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan. Hij heeft aangevoerd dat er geen substantiële overwaarde van zijn woning is en dat zijn beroep op de hardheidsclausule om van invordering af te zien ten onrechte is afgewezen. De Raad heeft de situatie van appellant beoordeeld, waarbij hij onder andere verwees naar de medische gegevens en zijn leeftijd. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen of bijzondere omstandigheden zijn die het college noopten om af te wijken van de beleidsregel inzake herziening, terugvordering en verhaal van bijstand.

De Raad heeft vastgesteld dat de invordering van de restantvordering in overeenstemming is met de Beleidsregel en dat de stelling van appellant over de overwaarde van zijn woning niet onderbouwd is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

12/4814 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 juli 2011, 11/1776 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)
Datum uitspraak 4 juni 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 11/1955 WWB. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.T.M. Brouns en mr. H. van Loo. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1.Appellant loste maandelijks € 50,-- af op een schuld aan het college van oorspronkelijk € 81.474,94 wegens teveel ontvangen bijstand. Vanwege het bereiken van de 65-jarige leeftijd is de bijstand bij besluit van 26 april 2011 met ingang van 1 april 2011 beëindigd. Vervolgens heeft het college bij besluit van 29 april 2011 bepaald dat appellant de restantvordering van € 80.474,94 in een keer dient af te lossen, en wel voor 1 juli 2011.
1.2. Bij besluit van 14 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 april 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een substantiële overwaarde van zijn woning en dat er geen vermogen is. Verder heeft hij gesteld dat zijn beroep op de hardheidsclausule om van invordering af te zien ten onrechte is afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant is eigenaar van een woning. Bij besluit van 18 augustus 2009 is aan appellant met ingang van 16 juni 2009 bijstand toegekend in de vorm van een krediethypotheek. Bij de hoogte van de krediethypotheek is uitgegaan van een WOZ-waarde van de woning van € 158.000,-- en een hypotheek van € 17.444,27. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. Aan de niet onderbouwde stelling van appellant dat er geen substantiële overwaarde is wordt voorbijgegaan in het licht van vorengenoemde gegevens. Daarbij komt dat appellant bij brief van 29 april 2011 zelf een betalingsvoorstel heeft gedaan ter finale kwijting inhoudende een betaling ineens van € 61.113,-- en dat hij ter voldoening van dit bedrag het voornemen heeft zijn woning te verkopen.
4.2. Het college heeft bij de invordering toepassing gegeven aan artikel 9, eerste lid, van zijn Beleidsregel herziening, terugvordering en verhaal WWB 2009 (Beleidsregel). In artikel 23 van de Beleidsregel is bepaald dat het college handelt in overeenstemming met de Beleidsregel, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens dringende redenen of bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de tot de met de beleidsregel te dienen uitgangspunten, conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Desgevraagd heeft het college ter zitting van de Raad verklaard dat voor de uitleg van dringende redenen door het college aansluiting is gezocht bij de vaste rechtspraak van de Raad zoals deze is ontwikkeld ten aanzien van terugvordering van bijstand. Deze rechtspraak houdt in dat bij een beroep op dringende redenen gedacht wordt aan onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden heeft plaatsgehad.
4.3. Appellant heeft zich op deze uitzondering beroepen en verwezen naar de in hoger beroep bij fax van 11 april 2013 ingezonden medische gegevens, zijn leeftijd en zijn sociale gebondenheid. Hierin zijn echter geen dringende redenen gelegen als in het beleid van het college bedoeld. Deze kunnen evenmin worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die het college noopten om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht af te wijken van deze beleidsregel, wegens onevenredige gevolgen voor appellant in verhouding tot de met dit beleid te dienen doelen.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
De griffier is buiten staat om te tekenen
ew