ECLI:NL:CRVB:2013:CA1683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12-3269 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit Uwv inzake WAO-uitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 juni 2012. Het geschil betreft de WAO-uitkering van appellante, die door het Uwv was gekort op basis van vermeende inkomsten uit arbeid. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met een besluit van 21 maart 2013 volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Dit besluit houdt in dat appellante tot 6 januari 2011 als 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en dat de korting op haar WAO-uitkering over de periode van 1 januari 2004 tot 1 januari 2010 ongedaan wordt gemaakt. Tevens zijn de terugvorderingen en boetes die voortvloeiden uit dit besluit komen te vervallen.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 11 juli 2011 gegrond verklaard. Daarnaast is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.647,20 bedragen. Dit bedrag is opgebouwd uit kosten voor rechtsbijstand en reiskosten. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv de door appellante geleden renteschade als gevolg van het vernietigde besluit moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de rechten van appellanten in het kader van sociale zekerheidsrecht.

De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, met G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2013. De Raad heeft in deze zaak afgezien van een nader onderzoek ter zitting, omdat het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante.

Uitspraak

12/3269 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 juni 2012, 11/1137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 24 mei 2013
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 januari 2013 een tussenuitspraak (12/3269 WAO-T), gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 21 maart 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar ingezonden, eveneens gedateerd 21 maart 2013.
Namens appellante heeft mr. F.J.M. Kobossen, advocaat, bij brief van 23 maart 2013 een reactie op deze nieuwe beslissing op bezwaar ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid en zesde lid, van de Beroepswet is afgezien van een nader onderzoek ter zitting. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak.
2. Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. Het Uwv heeft het bij de beslissing op bezwaar van 11 juli 2011 (bestreden besluit) ingenomen standpunt niet gehandhaafd en een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij het besluit van 21 maart 2013 heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van
16 december 2010 en 4 januari 2011 en 7 juni 2011 alsnog gegrond verklaard, hetgeen betekent dat appellante onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt geacht tot 6 januari 2011, waarbij de korting op haar WAO-uitkering vanwege vermeende inkomsten uit arbeid over de periode van 1 januari 2004 tot 1 januari 2010 ongedaan wordt gemaakt. De daarmee samenhangende terugvordering en boete komen eveneens te vervallen. Er is een vergoeding toegekend vanwege in bezwaar gemaakte kosten ten bedrage van € 944,-.
3. In reactie op het besluit van 21 maart 2013 heeft de gemachtigde van appellante te kennen gegeven dat het besluit volledig aan de bezwaren tegemoet komt. Voorts heeft hij verzocht om vergoeding van de proceskosten, het betaalde griffierecht en wettelijke rente over de door het Uwv ten onrechte niet betaalde uitkering en over de door het Uwv van appellante reeds ontvangen aflossingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat met het besluit van 21 maart 2013 geheel is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante. Het geding in hoger beroep strekt zich, gelet op artikel 6:19, eerste lid in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, dus niet mede uit tot dit nieuwe besluit.
4.2. Uit overweging 4.1 vloeit voort dat het hoger beroep van appellante slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen mitsdien voor vernietiging in aanmerking.
5.1. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De kosten in beroep worden begroot op € 1.652,- in verband met verleende rechtsbijstand (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor de 1e zitting, 1 punt voor de 2e zitting en 0,5 punt voor de zienswijze na de bestuurlijke lus; in totaal 3,5 punten x € 472,-) en daarbij een bedrag van € 15,80 in verband met reiskosten van appellante, in totaal € 1.667,80. De kosten in hoger beroep worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor hoger beroepschrift, 1 punt voor zitting; in totaal 2 punten x € 472,-) en daarbij een bedrag van
€ 35,40 in verband met reiskosten van appellante, in totaal € 979,40. Het totaalbedrag aan proceskostenveroordeling in beroep en hoger beroep bedraagt € 2.647,20.
5.2. Tevens dient het Uwv de door appellante geleden renteschade ten gevolge van het vernietigde besluit van 11 juli 2011 aan haar te vergoeden. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante toekomende vergoeding, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van
25 januari 2012, LJN BV1958. Ten aanzien van de berekening van de te vergoeden wettelijke rente over door appellante verrichte onverschuldigde betaling(-en) naar aanleiding van het vernietigde besluit wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 19 juli 2000 (LJN AA7177) en 29 juni 2011 (LJN BQ9990).
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 juli 2011 gegrond en vernietigt dit besluit;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de schade zoals onder 5.2 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.647,20;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) G.J. van Gendt
RB