ECLI:NL:CRVB:2013:CA0935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/4087 WW + 11/4088 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ZW- en WW-uitkering na onterecht ontvangen uitkeringen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW) uitkering van appellant, die van 1 april 2008 tot 28 januari 2010 een ZW-uitkering ontving en daarna een WW-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 1 september 2008 tot en met 16 mei 2010 werkzaamheden heeft verricht als krantenbezorger, zonder dit te melden. Na een melding van fraude heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, waarbij appellant en getuigen zijn gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen, wat heeft geleid tot de herziening van zijn uitkeringen en de terugvordering van in totaal € 30.000 aan onterecht ontvangen uitkeringen. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij op arbeidstherapeutische basis werkte en dat hij het Uwv hierover had geïnformeerd via een derde. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de werkzaamheden van appellant als werk in economisch verkeer moeten worden beschouwd en dat het Uwv de uitkeringen terecht heeft herzien en teruggevorderd. De Raad concludeert dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en dat de terugvordering van de uitkeringen gerechtvaardigd is.

Uitspraak

11/4087 WW, 11/4088 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
31 mei 2011, 10/1804, 10/2196 en 11/24 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 22 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Pater, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft van 1 april 2008 tot 28 januari 2010 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Met ingang van 29 januari 2010 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een gemiddeld arbeidsurenverlies van 40 per week. Op 6 januari 2010 is bij het Centraal Meldpunt Fraude van het Uwv een melding ontvangen dat appellant sinds augustus 2008 met een eigen auto ’s nachts kranten bezorgt in het buitengebied van de Noordoostpolder. Naar aanleiding van deze melding heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. In dat kader zijn appellant, drie getuigen, twee arbeidsdeskundigen en een werkcoach gehoord en heeft tweemaal een nachtelijke waarneming plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 27 april 2010.
1.2. Het Uwv heeft uit het onderzoeksrapport geconcludeerd dat appellant met ingang van 1 april 2008 werkzaamheden heeft verricht als dagbladbezorger zonder dit te hebben gemeld aan het Uwv. Bij besluiten van 16 juli 2010 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 april 2008 herzien en van appellant een bedrag van € 26.940,95 teruggevorderd aan volgens hem van 1 april 2008 tot en met 27 januari 2010 onverschuldigd betaalde
ZW-uitkering, onderscheidenlijk de WW-uitkering van appellant herzien met ingang van 25 (lees: 29) januari 2010 en van appellant een bedrag van € 3.911,69 teruggevorderd aan volgens hem van 25 (lees: 29) januari 2010 tot en met 16 mei 2010 onverschuldigd betaalde WW-uitkering. Het Uwv heeft de omvang van de werkzaamheden bepaald op acht uur in de eerste week en daarna op 24,33 uur per week.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 14 september 2010 heeft het Uwv de besluiten van 16 juli 2010 gehandhaafd.
1.4. Op 2 december 2010 heeft het Uwv gewijzigde besluiten genomen over de herziening en de terugvordering van de ZW- en WW-uitkering van appellant. De ingangsdatum van de herziening van de ZW-uitkering is nader vastgesteld op 1 september 2008, als gevolg waarvan de terugvordering is verlaagd naar € 20.391,55; de terugvordering van de WW-uitkering is verhoogd met een bedrag van € 312,87 aan vakantiegeld tot € 4.224,56.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 14 september 2010 mede gericht geacht tegen de besluiten van 2 december 2010. Zij heeft, voor zover van belang, het beroep tegen het besluit van 14 september 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het beroep tegen de besluiten van 2 december 2010 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het onderzoeksrapport voldoende aannemelijk geworden dat appellant in de periode van 1 september 2008 tot en met 16 mei 2010 werkzaamheden heeft verricht in de vorm van het bezorgen van [naam krant] op de rit [route] gedurende zes dagen per week. Gezien de loonwaarde van die werkzaamheden, naar het oordeel van de rechtbank door het Uwv niet ten onrechte bepaald op het bedrag dat de vader van appellant, op wiens naam de route stond, heeft ontvangen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellant ten onrechte ZW-uitkering heeft genoten. Uit de omvang van de werkzaamheden heeft de rechtbank tevens afgeleid dat appellant teveel WW-uitkering heeft genoten. Volgens de rechtbank is appellant zijn inlichtingenverplichting niet nagekomen door het Uwv niet dan wel onvoldoende te informeren over zijn werkzaamheden.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij vanaf september 2008 enkele malen per week tussen 02.00 uur en 03.00 uur de te bezorgen kranten ophaalde bij het overlaadpunt in [vestigingsplaats], maar deze niet bezorgde bij de agentschappen, abonnees, tankstations en andere adressen langs de route [route]. Dat deed zijn vader, bij wie appellant de kranten naar zijn zeggen afleverde. Appellant heeft verder gesteld dat hij in juni 2009 is begonnen om op arbeidstherapeutische basis onbetaald eenmaal per week en met ingang van november 2009 tweemaal per week de route te rijden, waarbij zijn vader meeging. Volgens appellant heeft hij tot mei 2010 de route nooit alleen gereden omdat hij daartoe in verband met zijn gezondheid niet in staat was. Vanaf 25 mei 2010 lukte hem dat wel en heeft hij de bezorging overgenomen van zijn vader. De opdrachtgever heeft de route met ingang van 25 mei 2010 op naam van appellant gesteld. De door het Uwv gehoorde getuigen hebben volgens appellant niet uit eigen waarneming verklaard dat hij al vanaf september 2008 feitelijk en alleen de bezorging op de route deed, terwijl dat ook niet kan worden afgeleid uit de waarnemingen die op 30 maart 2010 en 1 april 2010 hebben plaatsgevonden. Appellant heeft verder herhaald dat het Uwv van al zijn activiteiten op de hoogte was, omdat hij deze heeft gemeld aan mevrouw [B.], die hem op verzoek en op kosten van het Uwv psychosociale hulp heeft geboden in het kader van zijn re-integratie.
3.2. Het Uwv heeft in hoger beroep als aanvullend bewijs voor zijn standpunt een verklaring overgelegd van een op 20 oktober 2010 gehoorde getuige en heeft mede op basis daarvan bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. Het hoger beroep is ter zitting beperkt tot de vraag of de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 2 december 2010 terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW, zoals deze gold ten tijde van belang, is bepaald dat het Uwv een besluit tot toekenning van ziekengeld herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 31 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld. Artikel 31, eerste lid, van de ZW bepaalt dat de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens loon of inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking ontvangt, verplicht is hiervan vóór de uitkering van ziekengeld mededeling te doen. Op grond van artikel 31, tweede lid, van de ZW ontvangt de verzekerde niet meer aan ziekengeld dan het bedrag waarmede zijn dagloon het bedrag van het door hem ontvangen loon overtreft. Op grond van artikel 31, derde lid, van de ZW worden voor de toepassing van het tweede lid onder loon mede verstaan inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking. Op grond van artikel 33 van de ZW wordt het ziekengeld dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
4.1.2. In artikel 8, eerste lid, van de WW is bepaald dat een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd de hoedanigheid van werknemer behoudt voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van de WW niet als werknemer wordt beschouwd. Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv de uitkering indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. In artikel 25 van de WW, voor zover van belang, is bepaald dat de werknemer verplicht is het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Artikel 36, eerste lid, van de WW bepaalt dat de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald door het Uwv wordt teruggevorderd.
4.2. Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd zal eerst worden beoordeeld of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat appellant in de periode van 1 september 2008 tot en met 16 mei 2010 werkzaamheden heeft verricht in de vorm van het bezorgen van [naam krant] op de rit [route] gedurende zes dagen per week.
4.2.1. Op 10 maart 2010 zijn [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen gehoord. Deze getuigen, eveneens krantenbezorgers, hebben verklaard dat zij appellant sinds augustus/september 2008 iedere nacht tegenkomen bij het overlaadpunt. Op grond hiervan is aannemelijk dat appellant, anders dan hij heeft verklaard, zesmaal per week de kranten ophaalde bij het overlaadpunt. De getuigen hebben tevens verklaard dat appellant sinds september 2008 alle bezorgwerk van [naam krant] heeft overgenomen van zijn vader en daarmee drie tot drieënhalf uur per nacht bezig was. Zij hebben met stelligheid weersproken dat appellants vader vanaf augustus/september 2008 de rit [route] nog zou rijden. De getuige [getuige 1] heeft hieraan toegevoegd dat zij appellant regelmatig in het buitengebied [naam krant] ziet bezorgen. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard niet zelf te hebben gezien dat appellant kranten bij abonnees en depots bezorgde. Gelet hierop kan alleen de verklaring van [getuige 1] bijdragen aan het bewijs dat appellant met ingang van september 2008 de route [route] zelfstandig reed.
4.2.2. Tijdens nachtelijke waarnemingen door de inspecteur van het Uwv op 30 maart 2010 en op 1 april 2010 is vastgesteld dat appellant na het ophalen van de kranten niet naar zijn vader reed, maar geheel alleen het bezorgwerk van [naam krant] op de rit [route] voor zijn rekening nam. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat appellant in de periode van september 2008 tot en met 16 mei 2010 zesmaal per week de route [route] zelfstandig reed.
4.2.3. Appellant is op 21 april 2010 gehoord door een inspecteur van het Uwv. Volgens het daarvan opgemaakte, door appellant ondertekende rapport heeft appellant toen verklaard dat hij van 1 april 2008 tot en met 27 januari 2010 op arbeidstherapeutische basis de postrit [route] heeft gereden. In het begin deed hij dit ongeveer tweemaal per week op wisselende dagen, waarbij hij ’s nachts om ongeveer 02.00 uur acht pakken van ongeveer 80 kranten ophaalde en die vanaf ongeveer 02.30 uur uitventte in de Noordoostpolder bij een agentschap in [agentschap 1] en een agentschap in [agentschap 2], bezorgde bij abonnees op de buitenwegen in de Noordoostpolder en ook de losse verkoop aanleverde bij twee pompstations op Urk en bij een pompstation aan de A6. Een jaar later heeft appellant volgens deze verklaring het aantal nachten op arbeidstherapeutische basis uitgebreid naar drie nachten. Wie de andere nachten reed wilde appellant niet vertellen. Appellant is later op deze verklaring teruggekomen in die zin, dat hij, zoals weergegeven in overweging 3.1 van deze uitspraak, toen heeft verklaard dat hij pas in juni 2009 is begonnen met het eenmaal per week ophalen van de kranten op het overlaadpunt en eerst in mei 2010 de werkzaamheden van zijn vader volledig heeft overgenomen. Aan de gewijzigde verklaring van appellant wordt geen doorslaggevende betekenis toegekend, omdat zij is afgelegd nadat appellant was geconfronteerd met de gevolgen van zijn eerdere verklaring. Daar komt bij dat deze latere verklaring onjuist is gebleken, gezien de verklaringen van de in 4.2.1 genoemde getuigen en de op 31 maart 2010 en 1 april 2010 gedane waarnemingen.
4.2.4. De op 20 oktober 2010 gehoorde getuige D.J. [getuige 4] heeft verklaard dat hij appellant herkent van een foto als degene die vanaf september 2008 zesmaal per week ’s morgens [naam krant] bij hem thuis bezorgt. Hij heeft verklaard appellant te herkennen aan zijn hoestje en het geluid van zijn klompen en hem ’s nachts meerdere keren te zijn tegengekomen, omdat hij incidenteel ook zelf kranten rondbrengt.
4.2.5. De eigen verklaring van appellant en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] wijzen erop dat appellant vanaf september 2008 de bezorging van de kranten langs de route [route] heeft gedaan.
4.2.6. Op grond van de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.2.5 wordt het oordeel van de rechtbank dat voldoende aannemelijk is geworden dat appellant in de periode van 1 september 2008 tot en met 16 mei 2010 werkzaamheden heeft verricht in de vorm van het bezorgen van [naam krant] op de rit [route] gedurende zes dagen per week, juist geacht.
4.3.1. Appellant heeft gesteld dat hij zijn inlichtingenplicht op grond van de ZW en de WW niet heeft geschonden, omdat hij het Uwv via [B.] heeft geïnformeerd over zijn werkzaamheden. Volgens appellant was de afspraak gemaakt dat [B.] namens hem informatie zou verstrekken aan het Uwv. Een dergelijke afspraak blijkt echter niet uit de stukken. Ook kan uit de rapportages die [B.] aan het Uwv heeft uitgebracht niet worden afgeleid dat appellant heeft gemeld dat hij vanaf september 2008 structureel zes dagen per week werkzaam was. Uit de stukken blijkt ook niet dat appellant zijn werkzaamheden anderszins heeft gemeld. De door het Uwv gehoorde arbeidsdeskundige Van Olst, die was betrokken bij de re-integratie van appellant, heeft verklaard dat appellant hem heeft gemeld dat hij af en toe zijn ouders hielp, maar dat hij niet het beeld heeft gekregen dat appellant dat structureel deed, en de arbeidsdeskundige Joorse, die was betrokken bij de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, heeft verklaard dat appellant haar niet heeft verteld dat hij werkzaamheden verrichtte. Werkcoach Baak heeft in dezelfde zin verklaard tegenover de inspecteur van het Uwv.
4.3.2. Uit 4.3.1 volgt dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting jegens het Uwv. Het Uwv was dan ook bevoegd tot herziening van de ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 september 2008 en van diens WW-uitkering met ingang van 29 januari 2010.
4.4.1. Appellant heeft betoogd dat hij de werkzaamheden op arbeidstherapeutische basis verrichtte. Voor dit standpunt is in de stukken geen steun te vinden. Gezien de omvang van de werkzaamheden is niet aannemelijk dat dit op arbeidstherapeutische basis geschiedde.
4.4.2. De door appellant verrichte werkzaamheden moeten worden beschouwd als werk in het economisch verkeer waaraan loonwaarde toekwam. Vast staat dat het loon voor deze werkzaamheden feitelijk is uitbetaald aan de vader van appellant, op wiens naam de route [route] stond. Onder deze omstandigheden is aanvaardbaar dat het Uwv het aan de vader van appellant betaalde loon heeft toegerekend aan appellant en met toepassing van artikel 31 van de ZW in mindering heeft gebracht op de ZW-uitkering.
4.4.3. Appellant heeft de omvang van de betalingen aan zijn vader niet betwist. Gelet hierop bestaat geen grond om de omvang van de terugvordering van de ZW-uitkering over de periode van 1 september 2008 tot en met 27 januari 2010 onjuist te achten.
4.5.1. Het Uwv heeft de WW-uitkering herzien met acht uur in de week waarin 29 januari 2010 viel en met 24,33 uur per week in de periode daarna. Het Uwv heeft zich hierbij gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Appellant heeft niet weersproken dat het ophalen en bezorgen van de kranten ongeveer vier uur per dag in beslag nam. Gelet hierop is de schatting van de omvang van appellants werkzaamheden aanvaardbaar.
4.5.2. Appellant heeft tegen de terugvordering van de WW-uitkering geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Van een onjuiste vaststelling van het teruggevorderde bedrag is niet gebleken, nu daarbij is uitgegaan van 29 januari 2010 als ingangsdatum.
5. Het vorenstaande leidt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker
IvR