ECLI:NL:CRVB:2013:CA0568

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-6806 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van bijstand met terugwerkende kracht aan betrokkene, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, had de bijstand van betrokkene per 1 september 2010 ingetrokken. Betrokkene meldde zich op 18 februari 2011 opnieuw voor bijstand en vroeg deze met terugwerkende kracht in te laten gaan vanaf 1 september 2010. De Raad oordeelde dat de verklaringen van de psycholoog en huisarts van betrokkene, die dateren van 7 maart 2011, relevant zijn voor de beoordeling van de situatie in de periode van 1 september 2010 tot 18 februari 2011. De Raad concludeerde dat er geen reden is om aan te nemen dat deze verklaringen niet betrekking hebben op de periode in geding. De rechtbank had eerder geoordeeld dat bijzondere omstandigheden de bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen, en de Raad bevestigde dit oordeel. De Raad oordeelde dat betrokkene niet aan te rekenen valt dat zij niet in staat was om haar belangen te behartigen, gezien haar psychische klachten en de gevolgen daarvan voor haar functioneren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan de griffier van de Raad.

Uitspraak

11/6806 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 oktober 2011, 11/2881 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 15 februari 2013 heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. H. Saygi. Voor betrokkene zijn verschenen mr. Bouwman en mr. Stoppelenburg.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft bij besluit van 13 september 2010 de bijstand van betrokkene met ingang van 1 september 2010 ingetrokken.
1.2. Betrokkene heeft zich op 18 februari 2011 gemeld om bijstand. Zij heeft gevraagd de bijstand in te laten gaan per 1 september 2010. Appellant heeft bij besluit van 24 maart 2011 met ingang van 18 februari 2011 bijstand toegekend. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Appellant heeft bij besluit van 3 mei 2011 het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van 3 mei 2011 vernietigd. Verder heeft de rechtbank het besluit van 18 februari 2011 herroepen en bepaald dat aan betrokkene bijstand wordt toegekend vanaf het moment van beëindiging van de bijstand in september 2010 tot 18 februari 2011. De rechtbank heeft geoordeeld dat bijzondere omstandigheden de bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen - kort weergegeven - dat betrokkene lijdt aan angsten en fobieën die ertoe hebben geleid dat de bijstand per 1 september 2010 is ingetrokken en zij niet eerder dan op 18 februari 2011 een nieuwe aanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft zich bij zijn oordeel gebaseerd op verklaringen van de huisarts van betrokkene, van de psycholoog bij wie zij van 15 juni 1999 tot en met 15 januari 2010 onder behandeling is geweest en op een verslag van het intakegesprek bij de Dienst Werk en Inkomen op 28 februari 2011.
3. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat uit de verklaringen van de huisarts en de psycholoog niet blijkt dat deze toezien op de periode van 1 september 2010 tot 18 februari 2011. Bovendien had betrokkene na het stoppen van haar behandeling door de psycholoog ervoor moeten zorgen dat er iemand was die haar belangen kon behartigen. Uit de verklaringen van de psycholoog en huisarts blijkt niet dat zij daartoe niet in staat zou zijn. Ten slotte heeft appellant gesteld dat betrokkene ondanks het feit dat zij bekend was met haar angsten en fobieën ervoor koos om niet verder te worden behandeld. De gevolgen daarvan komen dan voor rekening en risico van betrokkene.
4. Betrokkene heeft in het verweerschrift een bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De psycholoog beschrijft in een verklaring van 7 maart 2011 dat betrokkene na een ernstig auto-ongeluk toen zij 26 jaar was concentratieproblemen heeft gehouden, die de oorzaak lijken van haar financiële problemen. Verder verklaart de psycholoog dat sprake is van een aanpassingstoornis met gemengd angstige depressieve stemming en van vermijdende trekken in de persoonlijkheid van betrokkene. Zij geeft slecht grenzen aan en gaat confrontaties uit de weg. De huisarts van betrokkene geeft in een verklaring van 7 maart 2011 aan dat bij betrokkene na het auto-ongeluk (in 1993) grote neurologische schade is ontstaan, waarvan zij nooit volledig is hersteld en dat zij ernstig wordt belemmerd door klachten als minder functioneren van het lange en korte termijn geheugen. Zij heeft fobische klachten ontwikkeld, zij durfde jarenlang geen telefoon op te nemen, brieven te openen en contact op te nemen met instanties. Door haar fobie is zij financieel en administratief geheel in het ongerede geraakt. Verder heeft zij door haar fobie niet tijdig gereageerd op correspondentie en aanschrijvingen van instanties, zo heeft zij ook haar verplichtingen naar appellant toe niet kunnen vervullen.
5.2. Niet valt in te zien dat de verklaringen van de psycholoog en huisarts niet toezien op de periode in geding. Beide verklaringen dateren van 7 maart 2011, dus een aantal weken na de aanvraag. Uit de aard van de klachten en uit de wijze waarop beide behandelaars de problematiek hebben beschreven, blijkt niet dat het gaat om een afgesloten periode. Uit de verklaring van de psycholoog blijkt ook dat betrokkene zich in maart 2011 weer heeft gemeld voor een nieuwe behandeling. Verder stemt het in het verslag van het intakegesprek verwoorde gedrag van betrokkene overeen met de (medische) verklaring van de huisarts en die van de psycholoog. In dat verslag staat namelijk verwoord dat betrokkene angstaanvallen heeft gehad en haar ‘kop in het zand’ heeft gestoken, haar post niet meer heeft geopend en schulden heeft laten oplopen. Een vriendin van betrokkene heeft dat gesignaleerd en is haar belangen gaan behartigen en voor haar gaan optreden, waaronder het opnieuw aanvragen van bijstand.
5.3. Gelet op de namens betrokkene overgelegde medische gegevens en aard van de klachten, is het betrokkene niet aan te rekenen dat zij er niet in heeft voorzien dat iemand haar belangen behartigde. Datzelfde geldt voor het feit dat betrokkene begin 2010 de behandeling door de psycholoog heeft gestopt.
5.4. De beroepsgronden van appellant slagen dus niet. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 944,--.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,--
te betalen aan de griffier van de Raad;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 454,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en A.J. Schaap en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) A.C. Oomkens
HD