ECLI:NL:CRVB:2013:CA0045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/1075 WAO + 12/1076 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van WAO-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een WAO-uitkering van appellante, die verzuimd heeft om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tijdig te informeren over haar inkomsten uit arbeid. Appellante was sinds 1 december 2008 in dienst bij de Stichting Medisch Centrum Haaglanden, maar heeft deze wijziging niet gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante onterecht een uitkering heeft ontvangen van 1 december 2008 tot en met 31 mei 2011, en heeft een terugvordering ingesteld van € 26.242,59. Daarnaast is er een boete van € 2.269,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.

De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat appellante niet gerechtvaardigd kon vertrouwen dat haar inkomsten geen gevolgen zouden hebben voor de uitbetaling van haar uitkering. Dit oordeel is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelt dat appellante had moeten begrijpen dat haar inkomsten invloed hadden op haar uitkering en dat zij deze had moeten melden. De Raad heeft ook vastgesteld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de opgelegde boete evenredig was gezien de ernst van de overtreding.

Het hoger beroep van appellante is afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 mei 2013.

Uitspraak

12/1075 WAO, 12/1076 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
11 januari 2012, 11/7005 en 11/7013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 8 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.C. Blok, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013, waar appellante, bijgestaan door mr. Blok en haar echtgenoot, zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 12 juli 2000 is appellante met ingang van 7 april 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In een daarbij gevoegd zogenoemd wijzigingsformulier is appellante erop gewezen dat in geval van wijziging in (onder meer) inkomsten dit formulier per omgaande aan het Uwv moet worden gezonden.
1.2. Appellante is met ingang van 1 december 2008 in dienst getreden van de Stichting Medisch Centrum Haaglanden. Haar loon inclusief vakantietoeslag over die maand bedroeg € 1.249,11. Bij een in 2011 gehouden controle is gebleken dat appellante daar steeds 108 uren per maand werkzaam is geweest. Bij besluit van 16 mei 2011 heeft het Uwv in verband met de door appellante verkregen inkomsten toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO en de over de periode van 1 december 2008 tot en met 31 mei 2011 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering tot een bedrag van € 26.242,59 van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het Uwv appellante een boete opgelegd van € 2.269,- wegens schending van de inlichtingenverplichting.
1.3. Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 augustus 2011 (bestreden besluiten) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2011 onderscheidenlijk dat tegen het besluit van 30 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat appellante tijdig en op juiste wijze mededeling aan het Uwv heeft gedaan over de verrichte arbeid en de daaruit ontvangen inkomsten en heeft zij er niet gerechtvaardigd op kunnen vertrouwen dat de inkomsten geen gevolgen zouden hebben voor de uitbetaling van haar uitkering. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht toepassing gegeven aan artikel 44 van de WAO. De rechtbank is niet gebleken van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Volgens de rechtbank heeft appellante haar inlichtingenplicht geschonden en was het Uwv gerechtigd appellante een boete op te leggen van € 2.269,-.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat geen rekening is gehouden met de mogelijke ruimte die voor haar aanwezig is met betrekking tot het verwerven van inkomsten. Volgens appellante kon het haar, omdat zij zich, voordat zij de dienstbetrekking aanvaardde, heeft laten voorlichten, niet redelijkerwijs duidelijk zijn dat teveel uitkering werd ontvangen. Naar de mening van appellante is er sprake van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien en is er geen reden om haar een boete op te leggen.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 36a, eerste lid, van de WAO trekt het Uwv een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheiduitkering in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting op grond van artikel 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, bepaalt voor het geval dat inkomsten uit arbeid worden genoten en aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, dat de uitkering niet wordt uitbetaald indien die inkomsten zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%. Artikel 57, eerste lid, verplicht het Uwv tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald en artikel 29a tot het opleggen van een boete van ten hoogste € 2.269,-. Het Uwv kan daarvan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. Appellante heeft gesteld dat zij met een arbeidsdeskundige van het Uwv contact heeft gehad over het gaan werken voor de Stichting Medisch Centrum Haaglanden. Hoewel dit niet blijkt uit de door het Uwv overgelegde stukken is er geen reden om hieraan te twijfelen. Overigens is van enige concrete melding van appellante aan het Uwv over haar inkomsten niet gebleken. Uit die stukken blijkt slechts dat appellante op 27 november 2008 het Instituut Sociaal Raadslieden (ISR) heeft bezocht omdat zij bang was dat zij na aanvaarding van een baan in het ziekenhuis Westeinde geen recht meer zou hebben op de WAO-uitkering. Appellante is toen door ISR geadviseerd een aanvullende bijstandsuitkering aan te vragen indien het gezamenlijk inkomen van appellante en haar echtgenoot onder de voor hen geldende bijstandsnorm komt.
4.3. Vast staat dat appellante heeft verzuimd om het Uwv door middel van een wijzigingsformulier onverwijld in kennis te stellen van de datum van haar indiensttreding, de aard van haar werkzaamheden en van de hoogte van de inkomsten die zij daarmee heeft verdiend. Mede gelet op de hoogte van haar inkomsten had appellante kunnen en moeten begrijpen dat die inkomsten van invloed konden zijn op haar WAO-uitkering en dat zij die inkomsten ook aan het Uwv had moeten melden. Het oordeel van de rechtbank dat appellante niet gerechtvaardigd heeft kunnen vertrouwen dat de inkomsten geen gevolgen zouden hebben voor de uitbetaling van haar uitkering, is juist. Dit geldt ook voor het oordeel van de rechtbank over het met terugwerkende kracht toepassing geven aan artikel 44 van de WAO. Ter zitting is desgevraagd bevestigd dat de berekening van het Uwv, op basis waarvan is geconcludeerd dat de uitkering van appellante vanaf 1 december 2008 niet had mogen worden uitbetaald, niet wordt betwist.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv gehouden was de over de periode van 1 december 2008 tot en met 31 mei 2011 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering van appellante terug te vorderen.
4.5. Volgens vaste rechtspraak zijn dringende redenen slechts gelegen in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft. Het gaat daarbij om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaats vindt van alle relevante omstandigheden (zie bijvoorbeeld CRvB 1 maart 2005, LJN AT1551). Dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, heeft appellante niet met enig feitelijk gegeven onderbouwd. Daarbij wordt nog opgemerkt dat bij de invordering rekening moet worden gehouden met de zogenoemde beslagvrije voet.
4.6. Uit 4.1 en 4.3 volgt ook dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat dit haar zowel objectief als subjectief valt te verwijten. Het Uwv was daarom gehouden appellante een boete op te leggen. Gelet op de ernst en de duur van de overtreding en op de overige ten aanzien van appellante gebleken omstandigheden is de opgelegde boete van
€ 2.269,- een evenredige sanctie.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
TM