ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens gebrek aan samenhang tussen beëindiging dienstverband en betalingsonmacht werkgever
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, A. te B., had een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van zijn dienstverband bij zijn werkgever, die failliet was verklaard. Het UWV had de aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen duidelijke samenhang was tussen de omstandigheden die leidden tot het einde van de dienstbetrekking en de betalingsonmacht van de werkgever. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen duidelijke samenhang is tussen de beëindiging van het dienstverband op 5 december 2009 en de betalingsonmacht van de werkgever op 4 januari 2011. De appellant had aangevoerd dat er wel degelijk een samenhang was, omdat de financiële problemen van de werkgever al in 2009 zichtbaar waren. Echter, de Raad concludeert dat de omstandigheden die hebben geleid tot de betalingsonmacht van de werkgever niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van een duidelijke samenhang in de zin van de WW. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af.
De uitspraak benadrukt het belang van de strikte uitleg van de eis van 'duidelijke samenhang' zoals neergelegd in de WW. De Raad concludeert dat het UWV de aanvraag van de appellant terecht heeft afgewezen, omdat er geen voldoende bewijs was voor de gestelde samenhang tussen de beëindiging van het dienstverband en de financiële situatie van de werkgever.