ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11/949 WWB + 11/951 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege schending van de inlichtingenverplichting door appellant. Appellant had bijstand aangevraagd en gekregen, maar voldeed niet aan de verplichtingen om tijdig en volledig de gevraagde gegevens te verstrekken. Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen had appellant herhaaldelijk verzocht om aanvullende informatie, maar deze was niet of niet volledig ingeleverd. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. De overgelegde maandoverzichten voldeden niet aan de eisen die aan een boekhouding gesteld kunnen worden. Appellant had geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd die de op de overzichten vermelde inkomsten en uitgaven ondersteunden. De Raad oordeelde dat het college terecht de aanvraag van appellant buiten behandeling heeft gesteld, omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De uitspraak van de rechtbank, die de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond had verklaard, werd door de Raad bevestigd. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De uitspraak werd gedaan op 23 april 2013.

Uitspraak

11/949 WWB, 11/951 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van
24 december 2010, 10/75 (aangevallen uitspraak 1) en 10/729 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak 23 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.H. Timmermans, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Mr. R.G.P. Voragen, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. T.J.A. Iding, kantoorgenoot van mr. Voragen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Jans-Rakers.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college aan appellant met ingang van 9 april 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend naar de norm voor een alleenstaande. Uit het besluit volgt dat op grond van de zeer individuele woonomstandigheden van appellant is besloten tot bijstandsverlening tot en met 31 december 2008, dat de bijstandsverlening plaatsvindt onder volledige aftrek van de inkomsten uit de activiteiten van appellant als marktkoopman op de zaterdagmarkt te [naam markt] en dat aan de bijstandsverlening de volgende verplichtingen voor appellant zijn verbonden:
- appellant heeft slechts toestemming zijn activiteiten als marktkoopman te ontplooien op zaterdagen in [vestigingsplaats];
- appellant moet aan het einde van het jaar een goede, overzichtelijke boekhouding en een overzicht van de fiscale aangifte overhandigen;
- appellant moet maandelijks overzichten verschaffen van de verworven inkomsten, de ingekochte producten met deugdelijke kwitanties, het verschuldigde standgeld met deugdelijke kwitanties van de marktmeester en een overzicht van de gewerkte data.
1.2. Bij besluit van 20 oktober 2008 heeft het college het bezwaar gericht tegen de in het besluit van 6 juni 2008 genoemde verplichtingen ongegrond verklaard. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen het besluit van 20 oktober 2008.
1.3. Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college met ingang van 1 januari 2009 de bijstandsverlening ongewijzigd voortgezet.
1.4. Bij besluit van 13 augustus 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 december 2009 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 tot een bedrag van € 3.819,48 van appellant teruggevorderd. Aan het bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat appellant, door geen betrouwbaar en duidelijk inzicht te verschaffen in de omvang van de werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten en kosten in de periode van 1 januari 2009 tot en met 13 augustus 2009, de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.5. Op 9 november 2009 heeft appellant een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend.
1.6. Bij brief van 17 november 2009 heeft het college appellant om overlegging van een aantal gegevens verzocht. Op 23 november 2009 heeft appellant diverse gegevens met een begeleidende brief van 23 november 2009 overgelegd. Bij brief van 27 november 2009 heeft het college aan appellant meegedeeld dat de uitleg in de brief van 23 november 2009 niet toereikend is en dat appellant uiterlijk op 3 december 2009 de ontbrekende gegevens alsnog moet inleveren. Daarbij is appellant erop gewezen dat het niet of niet volledig verstrekken van de gegevens tot gevolg kan hebben dat de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling wordt gesteld. Appellant heeft op
3 december 2009 aanvullende gegevens met een begeleidende brief van 3 december 2009 overgelegd.
1.7. Bij besluit van 4 december 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 april 2010 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Aan het bestreden besluit 2 ligt ten grondslag dat appellant de gevraagde en voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke bewijsstukken inzake de werkzaamheden als marktkoopman in de maanden januari 2009 tot november 2009 en inzake de op zijn bankafschriften geconsenteerde kasstortingen niet volledig heeft ingeleverd.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1
4.1. Appellant kan zich niet met de intrekking en terugvordering verenigen en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Van schending van de inlichtingenverplichting is geen sprake. Het college is steeds volledig op de hoogte geweest van zijn situatie. Hij verzorgde als mantelzorger een doodzieke vriendin en had daarom bijstand gevraagd in de gemeente Sittard-Geleen. Als ontspanning verkocht hij eenmaal per week tweedehands boeken op een markt. Het betrof een hobby. Van bedrijfsmatige activiteiten was geen sprake. Nu het college in 2008 genoegen heeft genomen met de overzichten inzake zijn werkzaamheden en per 1 januari 2009 de bijstand onder dezelfde voorwaarden is voorgezet, mocht hij erop vertrouwen dat hij dit ook in 2009 kon volstaan met het inleveren van overzichten gelijk aan die van 2008. Bovendien is zonneklaar dat appellant nauwelijks iets verdiende aan zijn marktactiviteiten. Voorts waren de eisen inzake het bijhouden van een boekhouding die het college aan hem heeft gesteld, irreëel en buitenproportioneel.
4.2. De Raad is met de rechtbank en het college van oordeel dat appellant de wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden. De door appellant overgelegde maandoverzichten uit 2009, waarop per dag staat welke activiteiten zijn verricht en de totale inkomsten en uitgaven in verband met zijn marktactiviteiten zijn vermeld, voldoen niet aan de eisen die aan een boekhouding kunnen worden gesteld. Uit die overzichten blijkt niet welke producten appellant voor welke prijs heeft gekocht en heeft verkocht. Appellant heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overgelegd die de op de overzichten vermelde inkomsten en uitgaven ook maar enigszins ondersteunen. Hiermee heeft appellant het college de mogelijkheid onthouden om de vermelde inkomsten en uitgaven op juistheid te controleren en om het recht op bijstand vast te stellen.
4.3. Dat het college in 2008 vergelijkbare maandoverzichten wel heeft geaccepteerd, brengt niet mee dat appellant erop mocht vertrouwen dat het college ook met de in 2009 overgelegde overzichten genoegen zou nemen. Een dergelijk beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 27 maart 2012, LJN BW0072) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Aan deze eisen wordt in dit geval niet voldaan. Appellant voert weliswaar aan dat zijn toenmalige casemanager hem had verteld dat hij met de door hem ingeleverde overzichten kon volstaan, maar de stukken geven geen blijk van een toezegging als hiervoor bedoeld. Uit het besluit van 17 februari 2009 volgt daarentegen dat de verplichtingen hetzelfde blijven als bij het besluit van 6 juni 2008 het geval was.
4.4. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt.
Aangevallen uitspraak 2
4.5. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak 2 aangevoerd dat hij de gegevens waarover hij beschikte heeft overgelegd. Het college wist dat hij slechts over handgeschreven overzichten beschikte en appellant vertrouwde erop dat hij met de maandoverzichten aan zijn inlichtingenverplichting voldeed, nu vergelijkbare maandoverzichten ook in 2008 waren geaccepteerd.
4.6. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag, indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.7. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de gevraagde gegevens relevant waren voor de vaststelling van het recht op bijstand, nu het college zich een beeld diende te vormen van de financiële situatie van appellant met het oog op het recht op bijstand en de hoogte van de te verlenen bijstand. Vaststaat dat appellant niet binnen de gestelde termijn alle gevraagde gegevens heeft verstrekt. Zo heeft hij niet voldaan aan het verzoek om per kasstorting een schriftelijke verklaring over de herkomst en het doel ervan te verstrekken. Niet valt in te zien dat appellant niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek had kunnen voldoen.
4.8. Het college was dan ook bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.9. Uit 4.6 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en E.J.M. Heijs en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot
NK