ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4447 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Leeuwarden. De appellante, een uitzendkracht die ziek was gemeld vanwege zwangerschapsklachten en later bekken- en polsklachten, had zich op 8 oktober 2009 opnieuw ziekgemeld met ingang van 13 februari 2009. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 13 februari 2009 geen recht had op een ZW-uitkering, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere hersteldmelding van 9 februari 2009 konden ondermijnen. De bezwaarverzekeringsarts had de appellante gezien en concludeerde dat zij per 13 februari 2009 niet meer ongeschikt was voor haar werkzaamheden. De rechtbank volgde deze conclusie en oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld. De appellante had geen medische gegevens overgelegd die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts konden weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheden om te vertreden tijdens het werk als callcentermedewerkster voldoende waren en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moesten blijven. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten.

Uitspraak

11/4447 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
17 juni 2011, 10/161 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 24 april 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van der Pol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. Appellante en
mr. Van der Pol zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is als uitzendkracht werkzaam geweest als callcentermedewerkster bij de belastingdienst. Met ingang van 6 juli 2007 heeft zij zich ziekgemeld in verband met zwangerschapsklachten. Na de bevalling is appellante ziek gebleven in verband met dezelfde bekkenklachten en polsklachten. Met ingang van 9 februari 2009 is appellante hersteld verklaard en is haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Het hiertoe strekkende besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.2. Appellante heeft zich op 8 oktober 2009 ziekgemeld met ingang van 13 februari 2009, waarbij zij te kennen heeft gegeven dat zij nog dezelfde bekken- en polsklachten heeft. Bij besluit van 23 oktober 2009, dat is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 21 december 2009 (bestreden besluit), heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 13 februari 2009 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 16 december 2009 ten grondslag gelegd, waarin op basis van onder andere de bevindingen tijdens het spreekuur en informatie van de behandelend reumatoloog van appellante is gesteld dat in de gezondheidssituatie van appellante niets is veranderd tussen 9 februari 2009 en 13 februari 2009, zodat appellante met ingang van 13 februari 2009 geschikt wordt geacht om haar arbeid te verrichten.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten. De rechtbank heeft hierbij onder meer het volgende overwogen:
“ 3.2 De rechtbank kan de verzekeringsarts Noorduin volgen in zijn afweging om naar aanleiding van de ziekmelding per 13 februari 2009 enkel telefonisch contact met eiseres op te nemen, aangezien deze datum slechts enkele dagen na 9 februari 2009 (de datum van de eerdere hersteldmelding) is gelegen en er geen sprake was van nieuwe feiten ten opzichte van deze hersteldmelding. Bovendien is eiseres door de bezwaarverzekeringsarts Egbers op het spreekuur gezien. Egbers heeft kennis genomen van de in het dossier aanwezige informatie en heeft informatie opgevraagd bij de reumatoloog P.M. Houtman. De rechtbank ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat eiseres per 13 februari 2009 niet meer ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeid van eisers bestond uit relatief lichte werkzaamheden gedurende 25 uur per week. Egbers acht het aannemelijk dat per 13 februari 2009 sprake was van beperkingen als gevolg van Bechterew, maar is van mening dat licht zittend werk wel mogelijk is. Eiseres heeft geen medische gegevens overgelegd die twijfel hebben doen rijzen aan de juistheid van het standpunt van Egbers.
3.3 Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij niet in staat is haar arbeid te verrichten, omdat zij beperkt is in zitten, overweegt de rechtbank als volgt. Naar aanleiding van de vragen van de rechtbank van 16 december 2010 heeft de bezwaararbeidsdeskundige informatie ingewonnen bij de voormalige werkgever van eiseres. Uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt dat er voldoende mogelijkheid bestaat om te vertreden na een periode van zitten. Verder bestaat de mogelijkheid om meer pauzes te nemen, als de medische situatie dat mogelijk maakt en de werkgever daarvan in kennis is gesteld. Na een periode van afwezigheid van meer dan zes maanden is het noodzakelijk een opleiding te volgen en ook tijdens deze opleidingsdagen is er voldoende mogelijkheid om te vertreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder niet te volgen in zijn vaststelling dat tijdens het werk als callcentermedewerkster voldoende mogelijkheid bestaat om perioden van zitten af te wisselen met lopen.
3.4 Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd eiseres met ingang van 13 februari 2009 een ZW-uitkering toe te kennen. Nu evenwel pas na heropening van het onderzoek duidelijk is geworden wat in de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid de mogelijkheden zijn om te vertreden, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb (het motiveringsbeginsel). De rechtbank zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.”
3. Appellante heeft in hoger beroep de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank aangevochten. Zij heeft haar eerder naar voren gebrachte standpunt herhaald, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zij met ingang van 13 februari 2009 haar eigen arbeid niet kon verrichten omdat zij daarin te lang achtereen moet zitten. Volgens appellante is zitten slechts gedurende vijftien minuten mogelijk.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank is gemotiveerd op de stellingen van appellante ingegaan en de Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank. Aan de overwegingen van de rechtbank wordt nog toegevoegd dat in bezwaar een volledige herbeoordeling heeft plaatsgevonden, waarbij appellante op het spreekuur van een bezwaarverzekeringsarts is geweest, dossierstudie heeft plaatsgevonden en informatie is ingewonnen bij de behandelend reumatoloog. Eventuele gebreken in de beoordeling door de verzekeringsarts zijn hiermee hersteld. Anders dan appellante heeft gesteld is het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet onzorgvuldig. Op verzoek van de rechtbank is nader onderzoek gedaan naar de duur van het aaneengesloten zitten in de functie van appellante. Daaruit is naar voren gekomen dat er ieder uur drie minuten pauze was, om de twee uur een pauze van vijftien minuten en een lunchpauze van een half uur, waarbij het mogelijk was om langere pauzes te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de vertredingsmogelijkheden voldoende geacht.
4.2. Appellante heeft tegenover het gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts met betrekking tot het zitten slechts haar eigen mening gesteld, zonder deze te onderbouwen met een medisch rapport. Appellante heeft weliswaar een besluit van 27 november 2008 overgelegd van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, waarbij haar met ingang van 6 november 2008 tot 9 januari 2009 een persoonsgebonden budget is toegekend voor het inhuren van hulp in de huishouding, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat appellante per 13 februari 2009 niet geschikt was tot het verrichten van haar arbeid die immers van geheel andere aard is dan huishoudelijk werk.
4.3. Geconcludeerd wordt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking, voor zover deze door appellante is aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) E. Heemsbergen
JvC